ECLI:NL:CBB:2023:218
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. van den Heuvel
- Rechtspraak.nl
Toekenning en intrekking van subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de toekenning van een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL). De ondernemer had op 28 juni 2021 een subsidie aangevraagd, maar deze werd op 29 juli 2021 door de minister ingetrokken en het al betaalde bedrag werd teruggevorderd. De ondernemer maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd op 17 december 2021 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de ondernemer.
Tijdens de zitting op 16 januari 2023 werd de vraag behandeld of de ondernemer voldeed aan de inschrijvingseis zoals gesteld in artikel 2.1.1, lid 2, onder c, van de SVL. De ondernemer had zich ingeschreven in het handelsregister op 30 augustus 2019, wat niet binnen de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 viel. De minister stelde daarom dat de ondernemer geen recht had op de subsidie. De ondernemer betoogde echter dat hij wel recht had op de subsidie, omdat hij zich moest inschrijven om vergunningen aan te vragen en pas na het verkrijgen van deze vergunningen kon starten met zijn bedrijfsactiviteiten.
Het College oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de ondernemer niet voldeed aan de inschrijvingseis. De inschrijfdatum in het handelsregister was bepalend en niet het moment waarop de ondernemer zijn activiteiten kon starten. Het College benadrukte dat de SVL geen hardheidsclausule kent en dat de inschrijfdatum niet kan worden aangepast op basis van de omstandigheden van de ondernemer. De ondernemer viel buiten het bereik van de SVL en het beroep werd ongegrond verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.