In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 mei 2023, zaaknummer 22/256, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat centraal. De aanvraag betreft een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) door [naam 1] B.V. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat [naam 1] niet voldeed aan de inschrijvingseis, die vereist dat de inschrijfdatum in het handelsregister ligt tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020. [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft [naam 1] beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 januari 2023 heeft [naam 1] haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigden. [naam 1] stelt dat de inschrijvingseis in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat zij pas op 4 september 2019 is ingeschreven en haar restaurant pas in maart 2020 kon openen. Hierdoor zou zij buiten de doelgroep van de SVL vallen, terwijl zij wel zwaar is getroffen door de coronamaatregelen. Het College heeft echter geoordeeld dat de inschrijvingseis niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het College concludeert dat de beroepsgronden van [naam 1] niet slagen en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van de inschrijvingseis in de SVL en de afbakening van de doelgroep, die is bedoeld om de steun te richten op ondernemers die daadwerkelijk door de coronamaatregelen zijn getroffen. Het College wijst erop dat de SVL geen hardheidsclausule kent en dat de minister in bijzondere gevallen slechts in uitzonderlijke situaties kan afwijken van de regels. De beslissing van het College bevestigt de strikte toepassing van de inschrijvingseis en de afwijzing van de subsidieaanvraag.