Uitspraak
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 22/458
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaak tussen
[naam] B.V., te [plaats]
(gemachtigde: mr. B. van Dijk)
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat
(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes).
Procesverloop
De minister heeft de aanvraag van [naam] voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) afgewezen.
[naam] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister met zijn besluit van 29 december 2021 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
[naam] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 16 januari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. H.G.M. Wammes en mr. P.P. Beudeker, beiden namens de minister.
Overwegingen
1. [naam] heeft een restaurant, waarvoor zij een SVL-subsidie heeft aangevraagd voor het eerste kwartaal van 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat [naam] in het handelsregister is ingeschreven op 15 oktober 1997 en daarom niet voldoet aan de eis dat de eerste inschrijving moet zijn gedaan in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 (de inschrijvingseis). [naam] is het hier niet mee eens. Volgens haar voldoet zij wel aan de inschrijvingseis. Het College is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen en legt hieronder uit waarom.
De inschrijvingseis
2.1
De SVL-subsidie is een bijdrage in de vaste lasten van een startende MKB-onderneming in het eerste kwartaal van 2021. Dit staat in artikel 2.1.1, eerste lid, van de SVL. Een van de eisen om voor deze subsidie in aanmerking te komen is dat de inschrijfdatum in het handelsregister moet liggen in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Deze eis staat in artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL.
2.2
De hiervoor genoemde bepalingen staan voluit in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van [naam]
3. [naam] stelt dat de afwijzing van de aanvraag niet in overeenstemming is met de bedoeling van de SVL, omdat zij in februari 2020 is begonnen met een nieuwe onderneming in een sector waarvoor de regeling geldt en daarom als een startende ondernemer moet worden aangemerkt die voldoet aan de inschrijvingseis. [naam] heeft uiteengezet dat de rechtspersoon achter de onderneming in 1997 ingeschreven is in het handelsregister, maar niet economisch actief was. In februari 2020 is met het vermogen dat nog in de vennootschap zat een restaurant gekocht en is de SBI-code in het handelsregister gewijzigd. Het standpunt van de minister dat de vennootschap al vanaf 1997 is ingeschreven in het handelsregister en dat er daarom geen sprake is van een startende onderneming, is onredelijk en te formalistisch.
Het oordeel van het College
4.1
De SVL-subsidie is bedoeld voor startende ondernemingen en de inschrijvingseis in de SVL is bedoeld om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Dit heeft het College in eerder vastgesteld in zijn uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700).
4.2
In principe voldoet [naam] niet aan de inschrijvingseis voor de SVL-subsidie, omdat zij al in 1979 in het handelsregister is ingeschreven. [naam] betoogt echter dat er voor haar een afwijking moet gelden, omdat zij als startende ondernemer moet worden aangemerkt. Dit betoog is niet voldoende onderbouwd en slaagt niet. Het College kan niet vaststellen of er in februari 2020 sprake is van een nieuwe onderneming. [naam] heeft namelijk niet duidelijk gemaakt wat de activiteiten zijn geweest sinds de oprichting van de vennootschap in 1997. Omdat [naam] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt daarover schriftelijk of op de zitting toe te lichten, baseert het College zijn oordeel op de informatie die wel te vinden is in de gedingstukken. Daarbij zit informatie van de Kamer van Koophandel over de handelsregisterhistorie. Daaruit blijkt dat de vennootschap in 1997 in het handelsregister is ingeschreven met de bedrijfsomschrijving: motel- en hotelbedrijf en dat de bedrijfsomschrijving met ingang van 19 juli 1999 gewijzigd is in campingbedrijf. Uit het verslag van hoorzitting in bezwaar blijkt verder dat de vennootschap in 1999 de onderneming heeft verkocht en de opbrengsten heeft bewaard tot zij in 2020 met dat geld een nieuwe onderneming is begonnen. In het beroepschrift heeft [naam] gesteld dat dat in februari 2020 was. Toen is de SBI-code in het handelsregister gewijzigd in die voor eet- en drinkgelegenheden. Deze gegevens zijn te summier om het standpunt van [naam] dat hij in 2020 als starter is aan te merken voldoende te onderbouwen. Zoals de minister heeft gesteld betekent de wijziging van een registratie in het handelsregister niet per definitie dat er sprake is van een nieuwe onderneming. Bovendien is het moment van de start van de activiteiten niet het criterium, maar is voor de inschrijvingseis - en daarmee voor de afbakening van de doelgroep van de SVL - alleen de inschrijfdatum in het handelsregister van belang.
4.3
Omdat [naam] op 15 oktober 1997 is ingeschreven in het handelsregister voldoet zij niet aan de inschrijvingseis en valt zij buiten het toepassingsbereik van de SVL. In de SVL is geen hardheidclausule opgenomen. Dat wil zeggen dat in de SVL geen bepaling staat dat in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van wat de SVL voorschrijft. Zoals het College in de uitspraak van 11 november 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700) heeft geoordeeld is de in de SVL aangewezen periode waarin de inschrijving in het handelsregister moet zijn gedaan bedoeld is om de doelgroep van de SVL af te bakenen van die van de TVL. De SVL is namelijk een vangnetregeling voor starters die niet behoren tot de doelgroep van de startersregelingen in de TVL. Dat de afbakening van de doelgroep tot gevolg heeft dat [naam] niet in aanmerking komt voor de SVL-subsidie, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4.4
Het College concludeert dat de beroepsgronden niet slagen. Het College zal het beroep daarom ongegrond verklaren. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.
De rechter is verhinderd w.g. M.B. van Zantvoort
de uitspraak te ondertekenen.
Bijlage
Artikel 2.1.1, eerste en tweede lid, onder a tot en met c, van de SVL
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste
lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste
€ 1.500 bedraagt;
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van
1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020;
Artikel 2.1.4, onder a, van de SVL
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels