ECLI:NL:CBB:2023:209

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
22/585
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vestigingseisen voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2023, zaaknummer 22/585, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld. De onderneming, actief in de tabaksbranche en verantwoordelijk voor onderhoud aan specialistische machines, had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De minister wees de aanvraag af, omdat de onderneming volgens hem niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat de onderneming een vestiging moet hebben waar duurzame uitoefening van de activiteiten plaatsvindt, en dat het adres van de onderneming niet het privéadres van de eigenaar mag zijn.

De onderneming betwistte de afwijzing en stelde dat er wel degelijk duurzame uitoefening van de activiteiten op het opgegeven adres plaatsvond. Tijdens de zitting werd toegelicht dat het adres voornamelijk werd gebruikt voor het ontvangen van post en het opslaan van gereedschap, terwijl de eigenaar in het buitenland woonde. De minister bleef bij zijn standpunt dat er geen duurzame uitoefening van de activiteiten op het adres plaatsvond, en dat de onderneming niet voldeed aan de vereisten voor subsidie.

Het College oordeelde dat het adres niet als vestiging kon worden beschouwd, omdat er geen duurzame uitoefening van de activiteiten plaatsvond. De onderneming had geen werknemers die op het adres werkten en de activiteiten werden voornamelijk op locatie bij klanten uitgevoerd. Het College concludeerde dat de late toezending van het verslag van de hoorzitting geen reden was om het beroep gegrond te verklaren. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en hoefde de minister geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[de onderneming] B.V., te [plaats 1] , (de onderneming)

(gemachtigde: R.A. Gerlings),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, (de minister)

(gemachtigden: mr. S.M. Piron en mr. M.P. Beudeker)

Procesverloop

Met het besluit van 6 oktober 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q2 van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 15 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 23 februari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam] namens de onderneming, bijgestaan door R.A. Gerlings en mr. S.M. Piron en mr. M.P. Beudeker, namens de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De onderneming voert onderhoud uit aan specialistische machines en is met name actief in de tabaksbranche. Zij heeft een subsidie aangevraagd op grond van de TVL voor Q2 2021. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat de onderneming volgens hem niet voldoet aan het vestigingsvereiste. In het pand op het toenmalige adres van de onderneming, de [adres] in [plaats 2] (het adres), vond volgens de minister namelijk geen duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaats. De onderneming is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming voert aan dat in het pand op het adres in Q2 2021 wel degelijk duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvond. Tijdens de zitting heeft [naam] toegelicht dat hij zelf in [land] woont. Het adres werd gebruikt om post voor de onderneming te ontvangen. Het woongedeelte van het adres werd verhuurd aan derden. Deze huurders stuurden de post die voor de onderneming bestemd was door naar [naam] , zodat hij vanuit [land] voor de afhandeling daarvan kon zorgen. In de huurovereenkomst met hen was het doorsturen afgesproken. Ook was in die overeenkomst de garage uitgezonderd van het door hen gehuurde. Die garage gebruikte de onderneming als opslag voor een deel van haar gereedschap. Daarvoor betaalde de onderneming huur aan de eigenaar van het pand, moedermaatschappij, [moedermaatschappij] B.V. De overige werkzaamheden van de onderneming werden op locatie bij de klant uitgevoerd. Ter zitting heeft de onderneming nog aangevoerd dat de minister gebonden is aan de juistheid van de vermelding van een adres als vestiging in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Pas als de KvK vindt dat die vermelding onjuist is, kan de minister bij de TVL ook daarvan uitgaan.
4. Verder voert de onderneming aan dat zij in haar belangen is geschaad doordat de minister het verslag van de hoorzitting pas heeft opgestuurd toen het beroep al was ingesteld. De onderneming had al veel eerder om toezending gevraagd en was nu gedwongen om beroep in te stellen, omdat niet duidelijk was of haar boodschap tijdens de hoorzitting goed was overgekomen.
Standpunt van de minister
5. De minister stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat op het adres post werd ontvangen en gereedschap werd opgeslagen, niet maakt dat daar duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvond. De minister blijft dan ook bij het standpunt dat niet is voldaan aan het vestigingsvereiste.
Beoordeling door het College
6. Het vestigingsvereiste is één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL. Dit vereiste houdt in dat de onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan deze voorwaarde te voldoen. Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’. Daarbij sluit de TVL aan bij artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007 en moet de minister de aanvraag voor een subsidie daarop beoordelen. De TVL schrijft niet voor, zoals de onderneming betoogt, dat de minister bij die beoordeling gebonden is aan de vermelding van het adres als vestiging in het handelsregister van de KvK.
7. In dit geval is niet in geschil dat de onderneming geen horecaonderneming of ambulante onderneming is. Dat betekent dat de onderneming moet voldoen aan het vestigingsvereiste. Partijen zijn het erover eens dat het adres van de onderneming een ander adres is dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming. In geschil is of het adres valt onder de definitie van ‘vestiging’. Dat is alleen zo als er op het adres duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvindt.
8. Het College is van oordeel dat het adres niet als een vestiging kan worden gezien, omdat daar geen duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvond. Uit de toelichting van de onderneming blijkt dat het adres alleen werd gebruikt om post te ontvangen en om een deel van haar gereedschap op te slaan. [naam] woonde zelf in [land] en voerde geen werkzaamheden uit op het adres. Ook waren er geen andere werknemers van de onderneming die daar werkzaamheden uitvoerden. Dat de onderneming de garage huurde van [moedermaatschappij] B.V. leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Daaruit volgt namelijk nog niet dat op het vestigingsadres duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvindt. Zoals het College in eerdere uitspraken heeft geoordeeld, is niet voldoende dat sprake is van een recht en titel met betrekking tot het adres. Het College verwijst naar de uitspraak van 26 juli 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:440).
9. Het College is het niet met de onderneming eens dat zij in haar belangen is geschaad doordat de minister het verslag van de hoorzitting pas heeft opgestuurd toen er al beroep was ingesteld. Het was wellicht voor de onderneming prettig geweest als de minister dit verslag eerder had opgestuurd, maar zij kon aan de hand van het bestreden besluit een weloverwogen keuze maken om al dan niet beroep in te stellen. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt namelijk welke overwegingen van de minister hem ertoe hebben geleid om het bezwaar ongegrond te verklaren. Verder is de onderneming in beroep voldoende in de gelegenheid geweest om kennis te nemen van de inhoud van het verslag en te onderzoeken en te bespreken of het een juiste weergave is. De late toezending van het verslag is daarom geen reden om het beroep gegrond te verklaren.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
w.g. M.P. Glerum w.g. A.M. Slierendrecht
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 1.1. (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
(…)
Artikel 2.3.2 (Verstrekking subsidie)
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°.voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
Handelsregisterwet 2007
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt; (…).