ECLI:NL:CBB:2023:208

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
22/583
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van werkelijke vaste lasten in het kader van COVID-19 steunmaatregelen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2023, zaaknummer 22/583, is de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat voor een ondernemer in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de orde. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een subsidie voor het eerste kwartaal van 2021, maar deze werd afgewezen omdat de minister stelde dat de vaste lasten van de ondernemer niet voldeden aan de eis van minimaal € 1.500,-. De minister baseerde zijn beslissing op de omzet van de ondernemer in het referentiekwartaal, waarbij de vaste lasten werden vastgesteld op 15% van de omzet. De ondernemer betwistte deze berekening en voerde aan dat haar werkelijke vaste lasten meer dan € 3.000,- per kwartaal bedragen.

De zitting vond plaats op 23 februari 2023, waar de ondernemer en de gemachtigden van de minister aanwezig waren. Het College oordeelde dat de minister terecht geen rekening had gehouden met de werkelijke vaste lasten van de ondernemer. Het College benadrukte dat de regeling is ontworpen om uitvoerbaar te zijn en dat de minister niet de ruimte heeft om maatwerk te bieden op basis van individuele omstandigheden van ondernemers. De TVL-regeling hanteert een forfaitair systeem, waarbij de vaste lasten worden berekend op basis van de omzet in de referentieperiode.

Het College concludeerde dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de ondernemer niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling. De uitspraak bevestigt dat de TVL-regeling niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing van de minister om de aanvraag af te wijzen werd dan ook bekrachtigd, en het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[de ondernemer] , te [plaats] , (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, (de minister)

(gemachtigde: mr. S.M. Piron en mr. M.P. Beudeker)

Procesverloop

Met het besluit van 13 mei 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een
verweerschrift ingediend.
De zitting was op 23 februari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer en mr. S.M. Piron en mr. M.P. Beudeker, namens de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De ondernemer heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL voor Q1 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de ondernemer niet voldoet aan de eis dat de vaste lasten € 1.500,- of meer bedragen. Deze eis volgt uit artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de TVL.
3. De minister is bij de berekening van de vaste lasten van de ondernemer uitgegaan van de activiteiten die vallen onder SBI-code 47511 (winkels in kledingstoffen). Bij die SBI-code zijn de vaste lasten bepaald op 15% van de omzet. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de omzet van de ondernemer in het referentiekwartaal (Q1 2019) € 1.380,- was. 15% van € 1.380,- is € 207,-. Daarom gaat de minister ervan uit dat de vaste lasten € 207,- zijn. Dat is minder dan het minimale bedrag van € 1.500,- en daarom is de aanvraag afgewezen.
4. Het College oordeelt dat de minister terecht geen rekening heeft gehouden met de werkelijke vaste lasten van de ondernemer en de subsidieaanvraag voor Q1 2021 daarom ook terecht heeft afgewezen. Het College licht dit oordeel hieronder toe.
Standpunt van de ondernemer
5. De ondernemer voert aan dat de minister niet uit had moeten gaan van een berekening op basis van haar omzet, maar van haar werkelijke vaste lasten. Die zijn namelijk meer dan € 3.000,- per kwartaal. De ondernemer vindt het onredelijk dat zij, omdat haar omzet laag is, niet in aanmerking komt voor een subsidie. Zij moest haar winkel immers wel sluiten door de coronamaatregelen, terwijl zij de vaste lasten moest doorbetalen. Dat zorgde voor financiële problemen.
Standpunt van de minister
6. Om de TVL uitvoerbaar te houden is het niet mogelijk om volledig maatwerk te bieden. De vaste lasten worden bepaald aan de hand van de omzet in de referentieperiode. Het College heeft in verschillende uitspraken al geoordeeld dat de minister terecht geen rekening heeft gehouden met de werkelijke vaste lasten van de onderneming en dat de TVL op dit punt niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De minister kan dus geen rekening houden met de feitelijke vaste lasten van een onderneming.
Beoordeling door het College
7. De regelgever heeft gekozen voor een ‘forfaitair systeem’. Dat betekent in dit geval dat bij de beoordeling van de aanvraag niet wordt gekeken naar de werkelijke vaste lasten, maar dat wordt gekeken wat de verhouding is tussen de vaste lasten en de omzet van een gemiddeld bedrijf in een bepaalde sector. Het percentage vaste lasten per sector is vastgelegd in de tabel in de bijlage bij de TVL. De winkel van de ondernemer valt onder de sector detailhandel. Voor detailhandel gaat de minister ervan uit dat de vaste lasten 15% van de omzet bedragen. Omdat de omzet van de ondernemer in het referentiekwartaal € 1.380,- bedroeg, komen de vaste lasten dus uit op € 207,- (15% x € 1.380,). Die uitkomst is lager dan € 1.500,-. Daarom voldoet de ondernemer niet aan de eis dat de vaste lasten ten minste
€ 1.500,- bedragen en komt zij niet in aanmerking voor een subsidie.
8. Door het systeem dat de minister gebruikt, kan het zo zijn dat de werkelijke vaste lasten anders zijn dan het bedrag waar de minister van uitgaat bij de berekening. Dat komt doordat er geen rekening wordt gehouden met verschillen tussen ondernemingen binnen sectoren, bijvoorbeeld verschillen in omvang, locatie en wijze van bedrijfsuitoefening. Daarvoor is gekozen om de regeling uitvoerbaar te houden. Het College heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat de TVL geen ruimte biedt om de vaste lasten op een andere manier te berekenen. Er is dus ook geen ruimte om te kijken naar de werkelijke vaste lasten van de ondernemer. De TVL is op dit punt niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [1]
9. De minister heeft dus terecht geen rekening gehouden met de werkelijke vaste lasten van de ondernemer en daarom de subsidieaanvraag voor Q1 2021 terecht afgewezen.
Conclusie
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
w.g. M.P. Glerum w.g. A.M. Slierendrecht
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.2.a1. (begripsbepalingen)
(…)
2. In de artikelen 2.2.1, tweede lid, onderdeel b, 2.2.3, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 2.2.3a, eerste lid, 2.2.3b, eerste lid, en 2.2.3c, eerste lid, staat:
A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
D voor het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.
Artikel 2.2.1. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:636.