1.3De dierenarts van de NVWA heeft de bevindingen van de toezichthouders bevestigd en op 13 februari 2018 een veterinaire verklaring opgesteld. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:
“vraag 5a: Is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld?
Antwoord: Ja, de gezondheid onder andere omdat diverse dieren niet te allen tijde de
beschikking hebben over geschikt voer of water, vermagerd zijn of een groeiachterstand hebben, kreupel zijn, onhygiënische gehuisvest worden en blootgesteld worden aan scherpe en uitstekende delen waaraan ze zich kunnen verwonden of bezeren.
Ja, het welzijn van diverse dieren op het bedrijf is benadeeld. In gevolge artikel 1.3 Wet dieren wordt erkend dat dieren een 'eigen' waarde hebben. Welzijn omvat dus meer dan alleen de fysieke gezondheid (lichamelijke afwijkingen) van een dier. Alleen als aan de vijf vrijheden van Brambell is voldaan krijgen de dieren de zorg die zij redelijkerwijs behoeven. Ingevolge artikel 1.3 Wet Dieren moeten dieren gevrijwaard zijn:
1. dorst, honger en onjuiste voeding
2. fysiek en fysiologisch ongerief;
3. pijn, verwonding en ziektes;
4. angst en chronische stress;
5. beperking van hun natuurlijk gedrag;
voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.
1. Dorst, honger en onjuiste voeding
vers water en geschikt voer zijn essentieel voor een optimale gezondheid
Meerdere dieren op het bedrijf kregen geen geschikt voer aangebonden ten tijde van de inspectie. In de jongveestal werd beschimmeld voer gevoerd. De kalveren en de koe in de voergang van de ligboxenstal hadden geen toegang tot drinkwater. Eén kalf in het strohok in de jongveestal had geen toegang tot water. Ook had een pink dat tussen de ligboxen en de muur stond geen toegang tot water en voer. Vier pinken vertoonden uiterlijke kenmerken van achtergebleven groei. Een oorzaak hiervan is mogelijk het gedurende langere tijd voeren van ongeschikt en/of onvoldoende voer en/of ziekte.
2. Fysiek en fysiologisch (thermaal) ongerief
door een geschikte (tochtvrij, goede temperatuur, en voldoende oppervlakte) en veilige huisvesting te bieden, inclusief een comfortabele rust/schuilplaats)
Door de overbezetting in de ligboxenstal, de mest op de roostervloeren en de mest in de ligboxen hadden de minstens 53 runderen in deze stal niet de beschikking over een geschikte, schone en droge ligplaats. Eén kalf in een strohok in de jongvee stal had ook niet de beschikking over hygiënische huisvesting en een schone en droge ligplaats.
Van diverse runderen in de ligboxenstal waren de poten, achterhand en buik besmeurd met verse en oude, aangekoekte mest. De vacht en huid van een dier weerspiegelt niet alleen de gezondheid van het dier, ze draagt er ook toe bij. De huid voorkomt onder andere uitdroging, het is een zintuigorgaan en speelt een belangrijke rol bij dierlijke contacten, houdt de lichaamstemperatuur op peil en vormt een bescherming tegen verwondingen en ziekte. Wanneer de huid bedekt is met mest kan het deze functie niet (goed) vervullen.
Wanneer runderen de vrije keuze hebben zullen zij niet in hun eigen urine en mest gaan liggen, maar een comfortabele, schone en droge ligplaats zoeken. Enkel wanneer een gehouden rund geen keuze heeft, zal het ten slotte gaan liggen in een vuile en natte omgeving. Dit omdat het rund moet rusten en niet anders kan. In een ligboxenstal als deze dient ieder rund een ligbox te hebben. Immers buiten de ligboxen (loopruimte, roosters en betonnen platen) kunnen de runderen nergens liggen en rusten.
Rust is voor runderen belangrijk. Zij voldoen deze behoefte meestal door te liggen. Ze liggen voor verschillende doeleinden: uitrusten, het onderhouden van sociale contacten en om te herkauwen. Runderen liggen idealiter 14 uur per etmaal gedurende periodes van iets meer dan een uur aaneengesloten. Onderzoek liet zien dat er grote individuele verschillen in behoefte aan liggen en rusten aanwezig kunnen zijn. Hoe vaak en hoe lang een rund ligt, hangt af van meerdere factoren zoals type huisvesting, comfort van de ligplaats, klimaat en sociale status. Uit onderzoek is ook duidelijk geworden dat koeien het langst aan hun rustgedrag vasthouden en hiervoor tijd besteed aan bijvoorbeeld eten en drinken opgeven. Dit betekent dat rust voor een koe hoge prioriteit heeft.
Runderen zijn prooi- en kuddedieren. Synchroniteit is voor hen een belangrijke factor. Er is gebleken dat runderen niet gingen liggen terwijl er ligboxen vrij waren als ze dit gedrag niet synchroon ten uitvoer konden brengen. Gezamenlijk liggen is dus een belangrijk natuurlijk gedrag voor het rund. Het in ruime mate optreden van liggen, herkauwen en gedragssynchronisatie wordt gezien als teken van goed welzijn. De omgeving biedt dan voldoende mogelijkheden om tegelijk te kunnen eten, drinken en rusten. Het verstoren van gesynchroniseerd gedrag kan voor koeien erg stressvol zijn.
Een gevolg van overbezetting is dat de gemiddelde ligtijd per rund, vooral de ranglagere dieren, verminderd zal worden en dat de competitie tussen de dieren vergroot wordt. Vooral de dieren laag in de rangorde zullen hier problemen door ondervinden. De competitie kan direct zijn: rang lagere dieren worden weggejaagd door meer dominante dieren, maar de competitie is vaak ook indirect: de runderen zullen elkaar te snel af willen zijn om na het eten in een ligbox te gaan liggen. Hierdoor ontstaan meer confrontaties tussen de koeien onderling met als gevolg chronische stress. Deze chronische stress leidt tot weerstandsvermindering die in een omgeving van hogere infectiedruk kan leiden tot meer en ernstigere ziektegevallen.
Naast aantasting van het welzijn door stress is onvoldoende ligtijd ook een factor die een rol speelt bij de klauwgezondheid en uiergezondheid. Langer staan op de roostervloeren en met de klauwen en het uier in de mest liggen, kunnen een ongunstig effect hebben op de klauw- en uiergezondheid. Vooral ranglagere dieren lopen een verhoogd risico op klauw- en uier-problemen doordat zij minder tijd kunnen besteden aan liggen in een (schone) ligbox. (…)
In de jongveestal hadden de runderen in 2 hokken niet de beschikking over ligboxen passend bij hun leeftijd en grootte. Dit betekent dat deze dieren niet zonder problemen kunnen gaan liggen en staan.
3. Pijn, verwondingen en ziektes
door deze te voorkomen en wanneer ze toch optreden ze snel en adequaat te diagnosticeren en te behandelen
• Diverse runderen op het bedrijf hadden niet de beschikking over een hygiënische huisves-ting. Door ophoping van mest en/of urine in de huisvesting verhoogt de infectiedruk en neemt de kans op ziekten bij de gehouden dieren toe. Ook was de roostervloer in de ligboxenstal bedekt met mest en kwam de mest op sommige plekken boven de roosters uit. Het langdurig met de hoeven of klauwen in de mest en urine staan zorgt voor verweking hiervan waardoor bacteriën makkelijker binnen kunnen dringen. Volgens het bedrijfsgezondheidsplan van 07-04-2017 van drs. [naam 4] is Mortellaro een probleem op het bedrijf van [veehouder] . Dit is een bacteriële infectie van de klauw. Het ideale klimaat voor de bacteriën die Mortellaro veroor-zaken is vocht samen met een slechte hygiëne (mest). Koeien besmetten elkaar via deze mest.
• Kreupele dieren lijden pijn. Zij ontlasten de aangedane poot om deze pijn te verminderen of te vermijden. Zowel in de ligboxenstal als in de jongveestal waren kreupele dieren aanwezig.
• De runderen met werknummers 4183 en 4226 waren niet afgezonderd van hun gezonde koppelgenoten. Een ziek of gewond dier herstelt beter in huisvesting met geschikt strooisel en voldoende voer en water waarin hij niet de competitie hoeft aan te gaan met gezonde koppelgenoten.
• Meerdere dieren hadden toegang tot scherpe en uitstekende delen en andere materialen waaraan ze zich konden bezeren of verwonden.
• Er werd mij geen logboek getoond en het is mij onduidelijk of zieke/gewonde dieren op het bedrijf adequaat behandeld worden.
• In de ligboxenstal liepen kalveren tussen de koeien. Dit is een risico voor de gezondheid voor de kalveren om diverse redenen:
1. Risico op ziekteoverdracht, zoals Paratuberculose en Salmonella, van de koeien op de kalveren
2. Risico op verdrukking van de kalveren in de kudde
3. Risico op verwondingen aan de klauwen doordat de spleetbreedte in de ligboxen stal te breed is voor de kalveren. Zij kunnen met hun klauw vast komen te zitten in zo'n spleet met als gevolg ontschoening van de klauwen. Dit is zeer pijnlijk.
4. Angst en chronische stress
door een huisvesting en management te hanteren die angst en stress voorkomen, door een goede socialisatie om angst voor mensen in de toekomst te voorkomen
In deze situatie werden angst en stress niet voorkomen doordat niet aan voornoemde vrijheden is voldaan. Gehouden dieren zijn volledig afhankelijk van hun verzorgers. Zij kunnen zich niet onttrekken aan aversieve omstandigheden. Het is daarom de verantwoordelijkheid van de dierhouder zodanige omstandigheden te creëren voor zijn dieren waar zij zonder stress, pijn of
gezondheidsrisico's kunnen leven.
5. Gevrijwaard van beperking van hun natuurlijk gedrag
door het aanbieden van een huis-vestingssysteem waarin het dier zijn soortspecifieke behoeften (eten en drinken, bewegingsvrijheid, foerageergedrag, hygiëne/poetsgedrag), exploratiegedrag, contact met soortgenoten en dat de dieren overzicht hebben over de omgeving en dingen kunnen aan zien komen) kan vervullen
Bij een goed management zou aan voornoemde vrijheden voldaan moeten zijn zodat dieren niet in hun natuurlijk gedrag worden beperkt. Op dit bedrijf is dat niet het geval.”
2. Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Daarbij is – kort samengevat weergegeven – appellant gelast om te zorgen voor:
1. Een toereikende hoeveelheid schoon en vers water van passende kwaliteit;
2. Een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer;
3. Een schone, droge, comfortabele en hygiënische ligplaats voor ieder rund te allen tijde;
4. Een schone, droge, comfortabele en hygiënische huisvesting voor de dieren te allen tijde;
5. Het geschikt zijn van de hokken en de verblijven van de dieren voor de diersoort dat verzoeker hierin houdt, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de dieren zich niet kunnen verwonden en/of beschadigen;
6. Een behandelplan omtrent klauwverzorging van zijn dieren en deze uit te voeren;
7. Op passende wijze verzorgen van een dier dat ziek of gewond lijkt, zo nodig door het dier af te zonderen en door het raadplegen van een dierenarts en diens behandeladvies op te volgen.
3. Appellant heeft tegen het besluit van 31 januari 2018 bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
4. Op 6 en 7 februari 2018 is verweerder overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang, bestaande uit het verplaatsen van kalveren, het instrooien van hokken, het verwijderen van scherpe en uitstekende delen, het voorzien van de kalveren van water/melk/voer en het bekappen van klauwen. De kosten daarvan zijn bij de kostenbesluiten van 21 maart 2018 en 29 augustus 2018 aan appellant in rekening gebracht.
5. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 22 februari 2018 de opgelegde maatregelen 3 en 5 geschorst tot 6 weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dit omdat verweerder wat betreft maatregel 3 in het besluit van 31 januari 2018 niet had onderbouwd waarom voor elk rund op het bedrijf van appellant één ligplaats beschikbaar moest zijn en ook niet dat en waarom de jongveehuisvesting aan de in het rapport van bevindingen genoemde afmetingen moest voldoen. Wat betreft maatregel 5 had verweerder de overtreding ten onrechte gebaseerd op artikel 1.6, lid 2 van het Besluit houders van dieren.
6. Bij besluit van 7 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het bestuursdwangbesluit met een gewijzigde motivering gehandhaafd. Bij besluiten van 20 mei 2020 en 2 juni 2020 heeft verweerder de tegen de kostenbesluiten gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
7. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat overbezetting (het hebben van een aantal koeien dat hoger is dan het aantal beschikbare ligplaatsen) op zijn bedrijf niet geoorloofd is. De stallen zijn niet krap van opzet, maar ruim. Het is onjuist dat koeien synchroon gedrag vertonen en bij voorkeur tegelijk zouden eten, drinken, herkauwen en rusten. De slechte toestand van het vee had niets te maken met de veeverzorging of het gevoerde management, maar met een chronische BVD (Bovine Virus Diarree) besmetting. Kort na de controle van 31 januari 2018 is bij een vervolgcontrole vastgesteld dat de koeien goed werden verzorgd. Het rapport van bevindingen waarbij dat is vastgesteld is ten onrechte niet door verweerder overgelegd.
Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat de onaangekondigde inspectie niet heeft plaatsgevonden met het doel om te controleren of de bepalingen van de wet Dieren wel werden nageleefd. Verweerder heeft appellant sinds 2015 doelbewust buiten alle mogelijkheden willen houden om bezwaar en beroep te kunnen instellen tegen het fosfaatreductieplan. Dit omdat appellant in de zeer bijzondere positie verkeert dat hij melk produceert en tegelijkertijd beschikt over een koperserkenning om melk te kunnen verhandelen. Verweerder heeft op 6 februari 2017 onder het mom van dierverwaarlozing 43 runderen van het bedrijf laten afvoeren. Appellant heeft enige tijd later de dieren teruggekocht. In oktober 2017 heeft appellant extra vee aangekocht, met het doel dat hij daarmee de maximale dieraantallen voor de fosfaatrechten met peildatum 2-7-2015 zou overschrijden en zodoende bezwaar en beroep zou kunnen indienen tegen het fosfaatrechtensysteem. Op appellant is het fosfaatrechtensysteem namelijk niet van toepassing, aangezien het fosfaatreductieplan is gebracht als een sectorplan, terwijl appellant, met zijn koperserkenning, daar ten onrechte buiten is gehouden. Dit betekent ook dat sprake is van kartelvorming. Op 10 oktober 2017 heeft verweerder de veestapel van appellant omgekat naar zoogkoeien. Dit omkatten is uitgevoerd op exact dezelfde datum als waarop appellant extra vee had aangekocht. Het kan niet anders dan dat verweerder dit heeft gedaan om daarmee appellant zijn mogelijkheden tot bezwaar en beroep tegen het fosfaatreductieplan te ontnemen. In de onderhavige zaak heeft verweerder opnieuw geprobeerd om de hele melkveestapel onder het mom van dierverwaarlozing weg te halen. Dit vanwege de door verweerder zelf gecreëerde situatie dat melk, afkomstig van zoogkoeien, via de koperserkenning van [veehouder] handelsmaatschappij kan worden verhandeld ten behoeve van humane consumptie. Door het ophalen van de gehele veestapel zou deze melkstroom dan gestopt moeten worden. Deze melkstroom vormt kennelijk in de ogen van verweerder een bedreiging voor het functioneren van het fosfaatrechtenstelsel.
8. Namens verweerder wordt benadrukt dat de inspectie op 31 januari 2018 plaatsvond om te controleren of de bepalingen van de wet Dieren werden nageleefd. Er bestaat volgens verweerder onvoldoende aanleiding om te menen dat de inspectie met andere bedoelingen heeft plaatsgevonden.
9. Het College kan niet vaststellen dat de toezichthouders van de NVWA, vergezeld van politieagenten, het bedrijf van appellant op 31 januari 2018 hebben bezocht met een ander doel dan te controleren of de wettelijke bepalingen inzake het houden van dieren (in het bijzonder: de Wet dieren en het Besluit houders van dieren) werden nageleefd. Het College beschikt ook niet over de bevoegdheid om een onderzoek in te stellen naar het handelen van verweerder, of anderen, in relatie tot de positie van appellant in het fosfaatreductieplan. Volgens het door toezichthouders van de NVWA opgestelde rapport van bevindingen van 5 februari 2018 heeft de controle enkel plaatsgevonden om na te gaan of de gezondheid en het welzijn van de kalveren en runderen mogelijk werd benadeeld. Gelet op eerdere controles die in 2016 en 2017 hebben plaatsgevonden kan niet worden geoordeeld dat er geen aanleiding bestond om het bedrijf op 31 januari 2018 opnieuw te controleren.
10. In dit geschil moet het College de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant de in het bestuursdwangbesluit van 31 januari 2018 genoemde overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren heeft begaan en in verband daarmee een last onder bestuursdwang mocht opleggen.
10. Verweerder heeft het bestuursdwangbesluit gebaseerd op het rapport van bevindingen van 5 februari 2018. Appellant heeft die bevindingen betwist.
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Het College verwijst voor de inhoud van de verklaringen ter zitting van de door appellant meegebrachte personen naar de uitspraak van heden in de zaak met nummer 20/566. Die verklaringen en ook de appellant ingediende schriftelijke verklaringen geven onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouders.
Het College is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant de hiervoor in r.o. 1.2 genoemde overtredingen heeft begaan. Wat de overbezetting in de ligboxenstal betreft, verwijst het College voor zover nodig naar de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:NL:CBB:2018:690. In die zaak was bij een op 27 januari 2016 gehouden controle gebleken dat er een tekort was van 11 ligplaatsen in de ligboxenstal, in combinatie met beperkte voerruimte, het niet aanbieden van ongelimiteerd voer, smalle loopgangen, doodlopende stukken in de stal en een zeer gebrekkige hygiëne. Het College oordeelde toen dat sprake was van een (ongeoorloofde) overbezetting in de ligboxenstal met als gevolg extra gezondheidsrisico’s voor de runderen, zoals kreupelheid, huidirritaties, een verhoogde infectiedruk en verdringing door competitie voor voer.Uit de controle op 31 januari 2018 blijkt eveneens van een aanzienlijk tekort aan ligplaatsen, een gebrekkige hygiëne in de stal, het niet aanbieden van ongelimiteerd voer, en groeiachter-standen, kreupelheid en infecties bij de dieren. Het College is van oordeel dat verweerder zich bij deze omstandigheden op het bedrijf terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een ongeoorloofde overbezetting in de ligboxenstal. 11. Het College is van oordeel dat verweerder vanwege de hiervoor genoemde overtredingen bevoegd was tot het opleggen van het bestuursdwangbesluit. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden is het College niet gebleken.
12. Met betrekking tot de kostenbesluiten is het College van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt welke kosten zijn gemaakt. De beroepsgronden van appellant geven geen aanknopingspunten om te concluderen dat de kosten redelijkerwijs niet op appellant kunnen worden verhaald. Overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die grond bieden om geheel of gedeeltelijk van het kostenverhaal af te zien.
13. De slotsom is dat de beroepen ongegrond zijn.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.