ECLI:NL:CBB:2023:19

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
20/569, 20/570 en 20/763
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van een veehouder tegen bestuursdwangbesluit en kostenbesluiten inzake overtredingen van de Wet Dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een veehouder tegen een bestuursdwangbesluit en twee kostenbesluiten. De veehouder had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat hem een last onder bestuursdwang oplegde wegens overtredingen van de Wet Dieren. Tijdens een controle op 31 januari 2018 door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waren diverse overtredingen vastgesteld, waaronder het onthouden van de nodige verzorging van runderen en het huisvesten van deze dieren onder onhygiënische omstandigheden. De minister had de veehouder gelast om te zorgen voor een toereikende hoeveelheid schoon water, gezond voer en een hygiënische huisvesting voor zijn dieren. De veehouder voerde aan dat de inspectie niet met het doel was uitgevoerd om de naleving van de wet te controleren, maar om hem te benadelen in het kader van het fosfaatreductieplan. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had vastgesteld dat de veehouder de overtredingen had begaan en dat de bestuursdwang en de kostenbesluiten rechtmatig waren. De beroepen van de veehouder werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 20/569, 20/570 en 20/763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[veehouder] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Op 31 januari 2018 hebben inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in samenwerking met agenten van de politie gecontroleerd of appellant zich houdt aan de bij of krachtens de Wet dieren gestelde regels. Tijdens deze controle zijn overtredingen vastgesteld. Daarna heeft verweerder bij besluit van 31 januari 2018 aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd.
Appellant heeft op 2 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen het bestuursdwangbesluit.
Bij besluiten van 21 maart 2018 en 29 augustus 2018 (kostenbesluiten) heeft verweerder de kosten van de op 6 en 7 februari 2018 uitgevoerde bestuursdwang vastgesteld op € € 2.300,79 respectievelijk € 2.765,08. Tegen deze kostenbesluiten heeft appellant ook bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 mei 2020 heeft verweerder het tegen het bestuursdwangbesluit gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluiten van 20 mei 2020 en 2 juni 2020 heeft verweerder de tegen de kostenbesluiten gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de besluiten van 7 mei 2020, 20 mei 2020 en 2 juni 2020 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.
De zaken zijn samen met de zaken nummers 20/566 t/m 20/568, 20/571, 20/617, 20/860, 21/166 t/m 21/169, 21/1146, 22/225 en 22/1788 behandeld.
Appellant is verschenen. Voor appellant zijn ook verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn voor verweerder verschenen mr. J.W.J. Reuvers en mr. A.H. Spriensma. Ook is verschenen mr. M.A. Sijbrandij van het COKZ.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 31 januari 2018 hebben toezichthouders van de NVWA, vergezeld door drs. [naam 5] , toezichthoudend dierenarts van de NVWA, een controle uitgevoerd op het bedrijf van appellant. Bij de controle was [naam 1] aanwezig. De toezichthouders hebben hun bevindingen later vastgelegd in het rapport van bevindingen van 5 februari 2018 met nummer 107459. Die bevindingen zijn:

“Bevindingen ligboxenstal:

Wij, toezichthouders (…), zagen op de voergang van de ligboxenstal één volwassen rund (melkkoe) gehuisvest staan met identificatiecode NL […] . Wij zagen dat het rund kreupel liep. Wij zagen het rund aan de rechterachterpoot een verdikking, mogelijk ontsteking had en deze achterpoot niet wilde belasten tijdens het lopen. Tevens zagen wij dat de linkervoorknie verdikt was.
Wij, toezichthouders (…), zagen op de voergang van de ligboxenstal zeven kalveren gehuisvest staan. Wij zagen één kalf zonder merken, haarkleur roodbont en vrouwelijk van geslacht en naar schatting 6 tot 8 weken oud, waarvan een gedeelte van de linkerachterpoot af was. Wij zagen dat de wond dicht was en er een korst op zat. Wij hoorden drs. [naam 5] het volgende zeggen:
“Het lijkt erop dat de onderpoot geamputeerd is. Het lijkt erop dat de wond gehecht is.”Wij, toezichthouders (…), vroegen aan [naam 1] of het kalf behandeld was en wat er mee was gebeurd. Wij kregen geen duidelijkheid van [naam 1] wat betreft de eventuele behandeling van het kalf.
Wij, toezichthouders (…), zagen dat alle kalveren welke op de voergang gehuisvest waren door het voer van met melkvee konden lopen, liggen en staan. Wij zagen op diverse plekken mest en urine in het voer liggen. Wij zagen dat de kalveren en het volwassen rund het voer besmeurden met mestresten en urine doordat zij door het voer liepen. Wij zagen hierdoor dat het voer niet meer geschikt was als voer voor het volwassen rund en kalveren op de voergang en de melkgevende runderen die ook hiervan moesten eten.
Wij, toezichthouders (…), zagen dat het volwassen rund en de 7 kalveren niet de beschikking hadden over drinkwater of op een andere wijze in hun behoefte aan drinkwater konden voldoen.
Wij, toezichthouders (…), zagen op de voergang een landbouwmachine staan. Wij zagen scherpe delen aan deze machine uitsteken. Verder stonden er in deze ruimte schotten met hieraan ijzeren delen, waaraan dieren zich kunnen bezeren/verwonden. Tevens zagen wij een houten pallet op de vloer liggen waar scherpe houten punten aan zaten. Wij zagen dat het volwassen rund en de zeven kalveren zich aan deze materialen konden verwonden en/of bezeren.
Vervolgens hebben wij, toezichthouders [naam 6] en [naam 7] , ons in de stalruimte begeven tussen de melkgevende runderen. Wij hebben de runderen vier keer geteld. Wij telden drie keer 53 runderen en één keer 54 runderen. De telling was moeilijk doordat de runderen door elkaar liepen en telkens van plek veranderden. Wij telden 35 bruikbare ligboxen bestemd voor de melkgevende runderen. Wij zagen dat de roostervloer van dit stalgedeelte besmeurd was met mest en urine. Wij zagen op enkele plekken de mest boven de roostervloer uit komen. Wij zagen dat het niveau van de mest in de mestput dermate hoog was dat de mest op enkele plekken boven de roostervloer uit kwam. Wij zagen dat de ligboxen besmeurd waren met mestresten en urine vermengd met stroresten. Wij wisten dat de runderen in de 35 beschikbare ligboxen niet schoon en droog konden liggen. Wij zagen bij diverse dieren natte en oude aangekoekte mestresten aan de poten, billen en buiken. Wij zagen dat alle (53) melkgevende runderen niet konden beschikken over een schone, droge en hygiënische ligplaats konden beschikken. Wij zagen dat er in dit stalgedeelte bij de melkgevende runderen een overbezetting van 18 a 19 runderen aanwezig was. Wij wisten dat overbezetting tevens rivaliteit onder de dieren kan veroorzaken. Het is ons bekend dat met name ranglagere dieren hiervan nadeel en hinder ondervinden omdat zij uit de ligboxen worden verjaagd. Als gevolg hiervan ondervinden zij stress en zijn steeds genoodzaakt om op de met mest en urine besmeurde roostervloer te gaan liggen. De gezondheid en het welzijn van deze dieren wordt hierdoor benadeeld.
Wij, toezichthouders (…), zagen bij aanvang van de controle dat tussen de melkgevende runderen vier kalveren liepen en lagen. Wij zagen dat deze kalveren niet juist waren gehuisvest omdat de kalveren verdrukt of vertrapt konden worden door de melkgevende runderen. Tevens bestaat de kans dat de jonge kalveren hun poten bezeren of verwonden tussen spleten van de mestroosters. Dit kan er zelfs toe leiden dat kalveren zelfs “ontschoend” raken wat uiteraard zeer pijnlijk is. Tevens zullen de dieren als gevolg hiervan levenslang hinder ondervinden.
Wij, toezichthouders (…), zagen tevens dat dertien melkgevende runderen in meer of mindere mate kreupel liepen. Het betrof de runderen met werknummers 4135, 4117, 4110, 4205, 4160, 4211, 4201, 4139, 8035, 4085, 4137, 4156 en één zwartbont rund met één oormerk waarvan het nummer niet te lezen was door de mestresten die het nummer bedekten. Wij zagen dat enkele van deze runderen mogelijk behandeld waren omdat de hoeven van enkele dieren blauw gekleurd waren. Mogelijk duidt dit op behandeling van de runderen tegen klauwaandoeningen door de houder. Wij zagen dat de runderen met de werknummers 4110 en 4160 aan de rechterachterpoten lange klauwen hadden en omhoog groeiden. Wij wisten dat deze runderen hiervan hinder kunnen ondervinden bij het staan en lopen. Wij zagen dat rund met werknummer 8035 een dikke linkerachterpoot had wat mogelijk duidt op een ontsteking van deze poot. Wij hoorden drs. [naam 5] zeggen bovengenoemde runderen en mogelijk nog andere runderen door een professional onderzocht en zonodig behandeld moesten worden. Wij zagen dat deze runderen niet onder hygiënische omstandigheden werden gehouden. Er lag veel mest/urine op de roostervloer in dit stalgedeelte waardoor de infectiedruk hoog is. Wij wisten dat dit nadelig kan zijn voor onder andere de klauwgezondheid van deze dieren.
Wij, toezichthouders (…), zagen in dit gedeelte van de stal scherpe en uitstekende delen in een tweetal ligboxen. Wij zagen metalen plaatjes omhoogsteken. Wij zagen dat de runderen zich hieraan konden bezeren tijdens het opstaan en liggen in de ligboxen. Wij zagen dat diverse ligboxenafscheidingen los hingen of kapot waren. Tevens zagen wij op de roostervloer een metalen hek tegen de ligboxen staan waar de runderen met hun poten in konden geraken waardoor de kans bestaat dat de dieren zich hieraan konden bezeren of verwonden.

Bevindingen jongveestal:

Wij, toezichthouders (…), zijn vervolgens naar de jongveestal gegaan. Wij zijn via de achterkant deze stal via schuifdeuren binnen gegaan. Kennelijk was dit de ingang. Het viel ons op dat de runderen in deze stal direct begonnen te loeien. Wij zagen dat er nergens voer in de voergoten lag. Wij zagen dat er in vier hokken aan de rechterzijde van de stal runderen gehuisvest waren. Wij zagen dat er in 3 hokken aan de linkerzijde van de stal runderen gehuisvest waren. Wij zagen binnenkomst in het eerste hok aan de linkerzijde één kalf wat vast in het voerhek hing. Wij zagen dat het kalf zichzelf niet kon bevrijden. Wij hebben tezamen met drs. [naam 5] en [naam 1] het kalf bevrijd. Wij zagen dat het kalf na bevrijding niet ging staan en beefde. Kennelijk had dit kalf langere tijd in dit voerhek vastgezeten. Tevens zagen wij één rund met werknummer 4290 in een smalle ruimte (naar schatting 75 cm breed) tussen de buitenmuur en ligboxen aan de linkerzijde van de stal
gehuisvest staan. Wij zagen dat dit rund niet de beschikking had over water en voer en voldoende bewegingsruimte. Wij zagen dat [naam 1] het rund uit deze nauwe tussenruimte joeg.
Ondanks het tijdstip van aanvang van de controle omstreeks 11.45 uur was het rundvee in deze stal nog niet verzorgd (voeren, mesten, watervoorziening etc.). Tijdens de controle in de jongveestal arriveerde een persoon die zich voorstelde als [naam 4] . Hij gaf ons aan, praktiserend dierenarts van overtreder [veehouder] te zijn. [naam 4] gaf aan dat hij alleen in opdracht van [veehouder] behandelt en niet in opdracht van de NVWA. [naam 4] gaf aan dat als wij inzage in visitebrieven wilde over het bedrijf dat wij dit dienden te vorderen bij de Dierenartsenpraktijk [plaats] . Wij zagen dat [naam 4] wel het kalf wat vastgezeten had in het voerhek ter plaatse behandelde. Wij vroegen waarmee hij het kalf gehandeld had. [naam 4] gaf aan dat hij het kalf een pijnstiller had gegeven en het kalf inmiddels weer stond maar nog wel beefde.

Rechterzijde stalgedeelte:

Aan de rechterzijde van deze stal, gezien vanaf de ingang van de stal, bevonden zich totaal 5 hokken.
In de 1e 2 hokken aan de rechterzijde bevonden zich totaal 8 runderen. Ten aanzien het houden, verzorgen en de fysieke gesteldheid/voedingsconditie van deze runderen hebben wij, toezichthouders geen opmerkingen.
In het 3e hok bevonden zich totaal 7 runderen, jongvee. Wij, toezichthouders zagen dat de vloer van dit hok bestond uit een roostervloer met aan de achterzijde van het hok 10 ligboxen.
Tijdens deze controle hebben wij, toezichthouders de lengte van deze ligboxen gemeten. Van 5 ligboxen bedroeg de lengte 1,60 meter van de overige ligboxen bedroeg de lengte 1,80 meter. Gelet op de grootte van de in dit hok aanwezige runderen (gemiddeld gemeten schofthoogte 1, 25 meter) wisten wij, toezichthouders dat 5 van deze ligboxen te klein waren in verhouding tot de grootte van de runderen.
In de hokken 3 en 4 van dit gedeelte van de stal bevonden zich de runderen voorzien van de oormerken met de werknummers: 4280, 4279, 4283, 4278, 4287, 4268, 4263, 4262 en 4286.
Gelet op onze actuele stallijst (zie bijlage 2) hadden deze runderen een leeftijd van > 6 maanden oud. Gelet op de gegevens van de Gezondheidsdienst voor dieren dienen de ligboxen van jongvee te voldoen aan de navolgende maten:
1.1.1 Afmetingen jongveehuisvesting 6 tot 24 maanden
Leeftijd Boxlengte Boxbreedte Schoftboomhoogte Eetbreedte
6-12 maanden 180 cm 80 cm 85 cm 45-50 cm
12-18 maanden 200 cm 90 cm 95 cm 50-55 cm
18-24 maanden* 220-270 cm 100-110 cm 105-115 cm 60-65 cm
Hierdoor wisten wij en met name doordat toezichthoudend dierenarts [naam 5] ons hierop wees dat deze runderen door deze wijze van huisvesten hierdoor hinder ondervinden bij het opstaan en gaan liggen. Deze runderen worden hierdoor beperkt in hun natuurlijk gedrag.
In het 4e hok bevonden zich totaal 9 runderen, jongvee. Wij, toezichthouders zagen dat de vloer van dit hok bestond uit een roostervloer met aan de achterzijde van het hok 9 ligboxen.
Tijdens deze controle hebben wij, toezichthouders de lengte van deze ligboxen gemeten. De lengte van deze ligboxen bedroeg 1,60 meter. Gelet op de grootte van de in dit hok aanwezige runderen (gemiddeld gemeten schofthoogte 1,15 meter) wisten wij, toezichthouders dat deze ligboxen te klein waren in verhouding tot de grootte van de runderen. Hierdoor wisten wij en met name doordat toezichthoudend dierenarts [naam 5] ons hierop wees dat deze runderen door deze wijze van huisvesten hierdoor hinder ondervinden bij het opstaan en gaan liggen. Deze runderen worden hierdoor beperkt in hun natuurlijk gedrag.
In dit hok bevonden zich verder 4 runderen voorzien van de oormerken met de werknummers 4283, 4278, 4280 en 4279. Aan de hand van onze actuele stallijst stelden wij, toezichthouders vast dat deze runderen allen een geboortedatum hadden van juni 2017. Wij zagen, gelet op de op de stallijst aangegeven leeftijd van deze runderen dat deze runderen te klein waren, achtergebleven waren in hun ontwikkeling en een groeiachterstand hadden. Toezichthoudend dierenarts [naam 5] heeft deze runderen tijdens de uitgevoerde controle klinisch beoordeeld en deelde ons toezichthouders mede dat deze vier runderen inderdaad een groeiachterstand hadden.
In het 5e hok bevond zich 1 rund (kalf, geboortedatum 08-10-2017) voorzien van de oormerken met het werknummer 4292. Wij, toezichthouders zagen dat de bodem van dit hok geheel bedekt was met een laag nat, plakkerig en bruin verkleurd stro door mest en urine.
Ik, toezichthouder (…) ben dit hok binnengegaan en hoorde soppende geluiden. De bodembedekking van dit hok was duidelijk nat. Dit rund beschikte niet over een droge, schone en hygiënische sta- en ligplaats. Verder hebben wij, toezichthouders vastgesteld dat dit rund geen drinkwater ter beschikking had en niet op andere wijze in zijn behoefte aan water kon voldoen.
Tijdens deze controle heeft [naam 1] een aanvang gemaakt met het voeren van de runderen. Wij, toezichthouders zagen dat de runderen in het 3e en 4e hok aan de rechterzijde
van de stal werden voorzien van zogenaamd natuurhooi dat zeer grofstengelig en verhout was. Wij, toezichthouders zagen tevens dat dit hooi veel grijsverkleuringen bevatte. Wij wisten dat dit duidt op schimmel in het voer. Dit voer is hierdoor niet meer geschikt om aan runderen te vervoederen. Wij wisten dat schimmel in het voer nadelig kan zijn voor de gezondheid en het welzijn van runderen. Het is ons, toezichthouders bekend dat dergelijk grofstengelig natuurhooi zeer weinig voedingswaarde bevat. Mogelijk wordt de groeiachterstand van de 4
runderen zoals beschreven in het 4e hok veroorzaakt door het onvoldoende voeren en door het verstrekken van voer van slechte kwaliteit aan de runderen. Ondanks dat het voer grofstengelig was en schimmel bevatte begonnen de runderen direct en gulzig te eten. Deze runderen hadden duidelijk honger.

Rechterzijde stalgedeelte:

Aan de linkerzijde van deze stal, gezien vanaf de ingang van de stal, bevonden zich totaal 4 hokken. Wij, toezichthouders zagen dat het 1e hok leeg was. In het 2e hok bevonden zich 3
volwassen runderen. Ten aanzien het houden, verzorgen en de fysieke gesteldheid/ voedingsconditie van deze runderen hebben wij, toezichthouders geen opmerkingen.
In het 3e hok bevonden zich 13 volwassen runderen. Wij zagen dat zich tussen deze runderen de runderen voorzien van de oormerken met het werknummer 4183 en 4226 bevonden. Wij zagen dat het rund voorzien van de oormerken met het werknummer 4183 links achter te lange klauwen had en agv hiervan bekapt diende te worden. Wij zagen dat dit rund mager was en in een slechte voedingsconditie verkeerde. Verder zagen wij dat dit rund een kromme, gebogen rug had. Wij zagen verder dat het rund voorzien van de oormerken met het werknummer 4226 links achter kreupel was en de linker achterpoot minder belastte tijdens het lopen en staan. Wij zagen dat dit rund een afwijkende gang had tijdens het lopen. Wij wisten dat dit rund mogelijk pijn had aan de linker achterpoot. Wij, toezichthouders zagen dat het 4e 1 rund bevond. Ten aanzien het houden, verzorgen en de fysieke gesteldheid/voedingsconditie van dit rund hebben wij, toezichthouders geen opmerkingen.
Toezichthoudend dierenarts [naam 5] heeft deze beide runderen tijdens de uitgevoerde controle klinisch beoordeeld en deelde ons toezichthouders mede dat deze runderen reeds afgezonderd hadden moeten worden van de overig in dit hok aanwezige runderen. Verder deelde zij mede dat deze beide runderen onderzocht en indien nodig behandeld moesten worden door een praktiserend dierenarts.
(…) Tijdens deze controle heeft toezichthoudend dierenarts [naam 5] alle op het bedrijf
aanwezige runderen klinisch beoordeeld. Naar aanleiding van haar bevindingen heeft zij een veterinaire verklaring opgesteld die als bijlage 3 aan het rapport is toegevoegd.
Zoals reeds hierboven aangegeven was enige communicatie met overtreder [veehouder] niet mogelijk. Na afloop van onze controle hadden wij, toezichthouders overtreder [veehouder] inzage in zijn logboek diergeneesmiddelen willen vragen met door hem zelf uitgevoerde (medische)behandelingen bij runderen en het aantal door hem geconstateerde sterfgevallen. Dit omdat er kennelijk en gelet op onze bevindingen wel runderen (medisch) door overtreder [veehouder] en/of zijn praktiserend dierenarts worden behandeld.
Dit logboek diergeneesmiddelen dient te worden bijgehouden ingevolge artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren. Gelet op de non-coöperatieve houding en het ontwijkende gedrag van overtreder [veehouder] tijdens deze controle hebben wij, toezichthouders geen inzage gekregen in het logboek diergeneesmiddelen. Dit is een overtreding van artikel 2.7 van het Besluit houders van dieren omdat overtreder [veehouder] nalaat inlichtingen met betrekking tot het eventuele medicijngebruik en het toepassen van (medische) behandelingen bij zijn runderen te verstrekken.”
1.2
Op grond van de hiervoor vermelde bevindingen heeft de NVWA de volgende overtredingen vastgesteld:
- Het zonder redelijk doel de gezondheid of het welzijn van runderen benadelen (artikel 2.1 lid 1 van de Wet dieren),
- Het als houder onthouden van de nodige verzorging van runderen (artikel 2.2 lid 8 van de Wet dieren),
- Runderen wordt onvoldoende ruimte gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften (artikel 1.6 lid 2 van het Besluit houders van dieren),
- Het huisvesten van runderen onder onvoldoende hygiënische omstandigheden (artikel 1.7 onder d van het Besluit houders van dieren),
- Meerdere runderen hebben niet de beschikking over een toereikende hoeveelheid gezond voer (artikel 1.7 onderdeel e van het Besluit houders van dieren),
- Het niet ervoor zorgen dat een rund toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere manier aan zijn behoefte aan water kan voorzien (artikel 1.7 onder f van het Besluit houders van dieren),
- Behuizing, waaronder begrepen de vloer, waarin runderen verblijven zijn niet op zodanige wijze onderhouden dat bij de runderen geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan de runderen zich kunnen verwonden (artikel 1.8 lid 2 van het Besluit houders van dieren),
- Een rund dat ziek of gewond lijkt, niet direct op passende wijze verzorgen (artikel 1.7 onder c van het Besluit houders van dieren),
- Wanneer de zorg bij een ziek of gewond dier geen verbetering tot stand brengt wordt er niet zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd (artikel 2.4 lid 5 van het Besluit houders van
dieren),
- De houder van een dier dat voor de productie van levensmiddelen bestemd is, verstrekt,
onverminderd artikel 8.4, tweede lid, van de wet Dieren, aan de door Onze Minister krachtens de artikelen 8.1, eerste lid, en 8.14, eerste lid, van de wet Dieren aangewezen ambtenaren en de dierenarts verbonden aan de NVWA desgevraagd alle inlichtingen over het voorschrijven van diergeneesmiddelen en het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd (artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren).
1.3
De dierenarts van de NVWA heeft de bevindingen van de toezichthouders bevestigd en op 13 februari 2018 een veterinaire verklaring opgesteld. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:
“vraag 5a: Is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld?
Antwoord: Ja, de gezondheid onder andere omdat diverse dieren niet te allen tijde de
beschikking hebben over geschikt voer of water, vermagerd zijn of een groeiachterstand hebben, kreupel zijn, onhygiënische gehuisvest worden en blootgesteld worden aan scherpe en uitstekende delen waaraan ze zich kunnen verwonden of bezeren.
Ja, het welzijn van diverse dieren op het bedrijf is benadeeld. In gevolge artikel 1.3 Wet dieren wordt erkend dat dieren een 'eigen' waarde hebben. Welzijn omvat dus meer dan alleen de fysieke gezondheid (lichamelijke afwijkingen) van een dier. Alleen als aan de vijf vrijheden van Brambell is voldaan krijgen de dieren de zorg die zij redelijkerwijs behoeven. Ingevolge artikel 1.3 Wet Dieren moeten dieren gevrijwaard zijn:
1. dorst, honger en onjuiste voeding
2. fysiek en fysiologisch ongerief;
3. pijn, verwonding en ziektes;
4. angst en chronische stress;
5. beperking van hun natuurlijk gedrag;
voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.
1. Dorst, honger en onjuiste voeding
vers water en geschikt voer zijn essentieel voor een optimale gezondheid
Meerdere dieren op het bedrijf kregen geen geschikt voer aangebonden ten tijde van de inspectie. In de jongveestal werd beschimmeld voer gevoerd. De kalveren en de koe in de voergang van de ligboxenstal hadden geen toegang tot drinkwater. Eén kalf in het strohok in de jongveestal had geen toegang tot water. Ook had een pink dat tussen de ligboxen en de muur stond geen toegang tot water en voer. Vier pinken vertoonden uiterlijke kenmerken van achtergebleven groei. Een oorzaak hiervan is mogelijk het gedurende langere tijd voeren van ongeschikt en/of onvoldoende voer en/of ziekte.
2. Fysiek en fysiologisch (thermaal) ongerief
door een geschikte (tochtvrij, goede temperatuur, en voldoende oppervlakte) en veilige huisvesting te bieden, inclusief een comfortabele rust/schuilplaats)
Door de overbezetting in de ligboxenstal, de mest op de roostervloeren en de mest in de ligboxen hadden de minstens 53 runderen in deze stal niet de beschikking over een geschikte, schone en droge ligplaats. Eén kalf in een strohok in de jongvee stal had ook niet de beschikking over hygiënische huisvesting en een schone en droge ligplaats.
Van diverse runderen in de ligboxenstal waren de poten, achterhand en buik besmeurd met verse en oude, aangekoekte mest. De vacht en huid van een dier weerspiegelt niet alleen de gezondheid van het dier, ze draagt er ook toe bij. De huid voorkomt onder andere uitdroging, het is een zintuigorgaan en speelt een belangrijke rol bij dierlijke contacten, houdt de lichaamstemperatuur op peil en vormt een bescherming tegen verwondingen en ziekte. Wanneer de huid bedekt is met mest kan het deze functie niet (goed) vervullen.
Wanneer runderen de vrije keuze hebben zullen zij niet in hun eigen urine en mest gaan liggen, maar een comfortabele, schone en droge ligplaats zoeken. Enkel wanneer een gehouden rund geen keuze heeft, zal het ten slotte gaan liggen in een vuile en natte omgeving. Dit omdat het rund moet rusten en niet anders kan. In een ligboxenstal als deze dient ieder rund een ligbox te hebben. Immers buiten de ligboxen (loopruimte, roosters en betonnen platen) kunnen de runderen nergens liggen en rusten.
Rust is voor runderen belangrijk. Zij voldoen deze behoefte meestal door te liggen. Ze liggen voor verschillende doeleinden: uitrusten, het onderhouden van sociale contacten en om te herkauwen. Runderen liggen idealiter 14 uur per etmaal gedurende periodes van iets meer dan een uur aaneengesloten. Onderzoek liet zien dat er grote individuele verschillen in behoefte aan liggen en rusten aanwezig kunnen zijn. Hoe vaak en hoe lang een rund ligt, hangt af van meerdere factoren zoals type huisvesting, comfort van de ligplaats, klimaat en sociale status. Uit onderzoek is ook duidelijk geworden dat koeien het langst aan hun rustgedrag vasthouden en hiervoor tijd besteed aan bijvoorbeeld eten en drinken opgeven. Dit betekent dat rust voor een koe hoge prioriteit heeft.
Runderen zijn prooi- en kuddedieren. Synchroniteit is voor hen een belangrijke factor. Er is gebleken dat runderen niet gingen liggen terwijl er ligboxen vrij waren als ze dit gedrag niet synchroon ten uitvoer konden brengen. Gezamenlijk liggen is dus een belangrijk natuurlijk gedrag voor het rund. Het in ruime mate optreden van liggen, herkauwen en gedragssynchronisatie wordt gezien als teken van goed welzijn. De omgeving biedt dan voldoende mogelijkheden om tegelijk te kunnen eten, drinken en rusten. Het verstoren van gesynchroniseerd gedrag kan voor koeien erg stressvol zijn.
Een gevolg van overbezetting is dat de gemiddelde ligtijd per rund, vooral de ranglagere dieren, verminderd zal worden en dat de competitie tussen de dieren vergroot wordt. Vooral de dieren laag in de rangorde zullen hier problemen door ondervinden. De competitie kan direct zijn: rang lagere dieren worden weggejaagd door meer dominante dieren, maar de competitie is vaak ook indirect: de runderen zullen elkaar te snel af willen zijn om na het eten in een ligbox te gaan liggen. Hierdoor ontstaan meer confrontaties tussen de koeien onderling met als gevolg chronische stress. Deze chronische stress leidt tot weerstandsvermindering die in een omgeving van hogere infectiedruk kan leiden tot meer en ernstigere ziektegevallen.
Naast aantasting van het welzijn door stress is onvoldoende ligtijd ook een factor die een rol speelt bij de klauwgezondheid en uiergezondheid. Langer staan op de roostervloeren en met de klauwen en het uier in de mest liggen, kunnen een ongunstig effect hebben op de klauw- en uiergezondheid. Vooral ranglagere dieren lopen een verhoogd risico op klauw- en uier-problemen doordat zij minder tijd kunnen besteden aan liggen in een (schone) ligbox. (…)
In de jongveestal hadden de runderen in 2 hokken niet de beschikking over ligboxen passend bij hun leeftijd en grootte. Dit betekent dat deze dieren niet zonder problemen kunnen gaan liggen en staan.
3. Pijn, verwondingen en ziektes
door deze te voorkomen en wanneer ze toch optreden ze snel en adequaat te diagnosticeren en te behandelen
• Diverse runderen op het bedrijf hadden niet de beschikking over een hygiënische huisves-ting. Door ophoping van mest en/of urine in de huisvesting verhoogt de infectiedruk en neemt de kans op ziekten bij de gehouden dieren toe. Ook was de roostervloer in de ligboxenstal bedekt met mest en kwam de mest op sommige plekken boven de roosters uit. Het langdurig met de hoeven of klauwen in de mest en urine staan zorgt voor verweking hiervan waardoor bacteriën makkelijker binnen kunnen dringen. Volgens het bedrijfsgezondheidsplan van 07-04-2017 van drs. [naam 4] is Mortellaro een probleem op het bedrijf van [veehouder] . Dit is een bacteriële infectie van de klauw. Het ideale klimaat voor de bacteriën die Mortellaro veroor-zaken is vocht samen met een slechte hygiëne (mest). Koeien besmetten elkaar via deze mest.
• Kreupele dieren lijden pijn. Zij ontlasten de aangedane poot om deze pijn te verminderen of te vermijden. Zowel in de ligboxenstal als in de jongveestal waren kreupele dieren aanwezig.
• De runderen met werknummers 4183 en 4226 waren niet afgezonderd van hun gezonde koppelgenoten. Een ziek of gewond dier herstelt beter in huisvesting met geschikt strooisel en voldoende voer en water waarin hij niet de competitie hoeft aan te gaan met gezonde koppelgenoten.
• Meerdere dieren hadden toegang tot scherpe en uitstekende delen en andere materialen waaraan ze zich konden bezeren of verwonden.
• Er werd mij geen logboek getoond en het is mij onduidelijk of zieke/gewonde dieren op het bedrijf adequaat behandeld worden.
• In de ligboxenstal liepen kalveren tussen de koeien. Dit is een risico voor de gezondheid voor de kalveren om diverse redenen:
1. Risico op ziekteoverdracht, zoals Paratuberculose en Salmonella, van de koeien op de kalveren
2. Risico op verdrukking van de kalveren in de kudde
3. Risico op verwondingen aan de klauwen doordat de spleetbreedte in de ligboxen stal te breed is voor de kalveren. Zij kunnen met hun klauw vast komen te zitten in zo'n spleet met als gevolg ontschoening van de klauwen. Dit is zeer pijnlijk.
4. Angst en chronische stress
door een huisvesting en management te hanteren die angst en stress voorkomen, door een goede socialisatie om angst voor mensen in de toekomst te voorkomen
In deze situatie werden angst en stress niet voorkomen doordat niet aan voornoemde vrijheden is voldaan. Gehouden dieren zijn volledig afhankelijk van hun verzorgers. Zij kunnen zich niet onttrekken aan aversieve omstandigheden. Het is daarom de verantwoordelijkheid van de dierhouder zodanige omstandigheden te creëren voor zijn dieren waar zij zonder stress, pijn of
gezondheidsrisico's kunnen leven.
5. Gevrijwaard van beperking van hun natuurlijk gedrag
door het aanbieden van een huis-vestingssysteem waarin het dier zijn soortspecifieke behoeften (eten en drinken, bewegingsvrijheid, foerageergedrag, hygiëne/poetsgedrag), exploratiegedrag, contact met soortgenoten en dat de dieren overzicht hebben over de omgeving en dingen kunnen aan zien komen) kan vervullen
Bij een goed management zou aan voornoemde vrijheden voldaan moeten zijn zodat dieren niet in hun natuurlijk gedrag worden beperkt. Op dit bedrijf is dat niet het geval.”
2. Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Daarbij is – kort samengevat weergegeven – appellant gelast om te zorgen voor:
1. Een toereikende hoeveelheid schoon en vers water van passende kwaliteit;
2. Een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer;
3. Een schone, droge, comfortabele en hygiënische ligplaats voor ieder rund te allen tijde;
4. Een schone, droge, comfortabele en hygiënische huisvesting voor de dieren te allen tijde;
5. Het geschikt zijn van de hokken en de verblijven van de dieren voor de diersoort dat verzoeker hierin houdt, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de dieren zich niet kunnen verwonden en/of beschadigen;
6. Een behandelplan omtrent klauwverzorging van zijn dieren en deze uit te voeren;
7. Op passende wijze verzorgen van een dier dat ziek of gewond lijkt, zo nodig door het dier af te zonderen en door het raadplegen van een dierenarts en diens behandeladvies op te volgen.
3. Appellant heeft tegen het besluit van 31 januari 2018 bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
4. Op 6 en 7 februari 2018 is verweerder overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang, bestaande uit het verplaatsen van kalveren, het instrooien van hokken, het verwijderen van scherpe en uitstekende delen, het voorzien van de kalveren van water/melk/voer en het bekappen van klauwen. De kosten daarvan zijn bij de kostenbesluiten van 21 maart 2018 en 29 augustus 2018 aan appellant in rekening gebracht.
5. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 22 februari 2018 de opgelegde maatregelen 3 en 5 geschorst tot 6 weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dit omdat verweerder wat betreft maatregel 3 in het besluit van 31 januari 2018 niet had onderbouwd waarom voor elk rund op het bedrijf van appellant één ligplaats beschikbaar moest zijn en ook niet dat en waarom de jongveehuisvesting aan de in het rapport van bevindingen genoemde afmetingen moest voldoen. Wat betreft maatregel 5 had verweerder de overtreding ten onrechte gebaseerd op artikel 1.6, lid 2 van het Besluit houders van dieren.
6. Bij besluit van 7 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het bestuursdwangbesluit met een gewijzigde motivering gehandhaafd. Bij besluiten van 20 mei 2020 en 2 juni 2020 heeft verweerder de tegen de kostenbesluiten gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
7. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat overbezetting (het hebben van een aantal koeien dat hoger is dan het aantal beschikbare ligplaatsen) op zijn bedrijf niet geoorloofd is. De stallen zijn niet krap van opzet, maar ruim. Het is onjuist dat koeien synchroon gedrag vertonen en bij voorkeur tegelijk zouden eten, drinken, herkauwen en rusten. De slechte toestand van het vee had niets te maken met de veeverzorging of het gevoerde management, maar met een chronische BVD (Bovine Virus Diarree) besmetting. Kort na de controle van 31 januari 2018 is bij een vervolgcontrole vastgesteld dat de koeien goed werden verzorgd. Het rapport van bevindingen waarbij dat is vastgesteld is ten onrechte niet door verweerder overgelegd.
Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat de onaangekondigde inspectie niet heeft plaatsgevonden met het doel om te controleren of de bepalingen van de wet Dieren wel werden nageleefd. Verweerder heeft appellant sinds 2015 doelbewust buiten alle mogelijkheden willen houden om bezwaar en beroep te kunnen instellen tegen het fosfaatreductieplan. Dit omdat appellant in de zeer bijzondere positie verkeert dat hij melk produceert en tegelijkertijd beschikt over een koperserkenning om melk te kunnen verhandelen. Verweerder heeft op 6 februari 2017 onder het mom van dierverwaarlozing 43 runderen van het bedrijf laten afvoeren. Appellant heeft enige tijd later de dieren teruggekocht. In oktober 2017 heeft appellant extra vee aangekocht, met het doel dat hij daarmee de maximale dieraantallen voor de fosfaatrechten met peildatum 2-7-2015 zou overschrijden en zodoende bezwaar en beroep zou kunnen indienen tegen het fosfaatrechtensysteem. Op appellant is het fosfaatrechtensysteem namelijk niet van toepassing, aangezien het fosfaatreductieplan is gebracht als een sectorplan, terwijl appellant, met zijn koperserkenning, daar ten onrechte buiten is gehouden. Dit betekent ook dat sprake is van kartelvorming. Op 10 oktober 2017 heeft verweerder de veestapel van appellant omgekat naar zoogkoeien. Dit omkatten is uitgevoerd op exact dezelfde datum als waarop appellant extra vee had aangekocht. Het kan niet anders dan dat verweerder dit heeft gedaan om daarmee appellant zijn mogelijkheden tot bezwaar en beroep tegen het fosfaatreductieplan te ontnemen. In de onderhavige zaak heeft verweerder opnieuw geprobeerd om de hele melkveestapel onder het mom van dierverwaarlozing weg te halen. Dit vanwege de door verweerder zelf gecreëerde situatie dat melk, afkomstig van zoogkoeien, via de koperserkenning van [veehouder] handelsmaatschappij kan worden verhandeld ten behoeve van humane consumptie. Door het ophalen van de gehele veestapel zou deze melkstroom dan gestopt moeten worden. Deze melkstroom vormt kennelijk in de ogen van verweerder een bedreiging voor het functioneren van het fosfaatrechtenstelsel.
8. Namens verweerder wordt benadrukt dat de inspectie op 31 januari 2018 plaatsvond om te controleren of de bepalingen van de wet Dieren werden nageleefd. Er bestaat volgens verweerder onvoldoende aanleiding om te menen dat de inspectie met andere bedoelingen heeft plaatsgevonden.
9. Het College kan niet vaststellen dat de toezichthouders van de NVWA, vergezeld van politieagenten, het bedrijf van appellant op 31 januari 2018 hebben bezocht met een ander doel dan te controleren of de wettelijke bepalingen inzake het houden van dieren (in het bijzonder: de Wet dieren en het Besluit houders van dieren) werden nageleefd. Het College beschikt ook niet over de bevoegdheid om een onderzoek in te stellen naar het handelen van verweerder, of anderen, in relatie tot de positie van appellant in het fosfaatreductieplan. Volgens het door toezichthouders van de NVWA opgestelde rapport van bevindingen van 5 februari 2018 heeft de controle enkel plaatsgevonden om na te gaan of de gezondheid en het welzijn van de kalveren en runderen mogelijk werd benadeeld. Gelet op eerdere controles die in 2016 en 2017 hebben plaatsgevonden kan niet worden geoordeeld dat er geen aanleiding bestond om het bedrijf op 31 januari 2018 opnieuw te controleren.
10. In dit geschil moet het College de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant de in het bestuursdwangbesluit van 31 januari 2018 genoemde overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren heeft begaan en in verband daarmee een last onder bestuursdwang mocht opleggen.
10. Verweerder heeft het bestuursdwangbesluit gebaseerd op het rapport van bevindingen van 5 februari 2018. Appellant heeft die bevindingen betwist.
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Het College verwijst voor de inhoud van de verklaringen ter zitting van de door appellant meegebrachte personen naar de uitspraak van heden in de zaak met nummer 20/566. Die verklaringen en ook de appellant ingediende schriftelijke verklaringen geven onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouders.
Het College is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant de hiervoor in r.o. 1.2 genoemde overtredingen heeft begaan. Wat de overbezetting in de ligboxenstal betreft, verwijst het College voor zover nodig naar de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:NL:CBB:2018:690. In die zaak was bij een op 27 januari 2016 gehouden controle gebleken dat er een tekort was van 11 ligplaatsen in de ligboxenstal, in combinatie met beperkte voerruimte, het niet aanbieden van ongelimiteerd voer, smalle loopgangen, doodlopende stukken in de stal en een zeer gebrekkige hygiëne. Het College oordeelde toen dat sprake was van een (ongeoorloofde) overbezetting in de ligboxenstal met als gevolg extra gezondheidsrisico’s voor de runderen, zoals kreupelheid, huidirritaties, een verhoogde infectiedruk en verdringing door competitie voor voer.
Uit de controle op 31 januari 2018 blijkt eveneens van een aanzienlijk tekort aan ligplaatsen, een gebrekkige hygiëne in de stal, het niet aanbieden van ongelimiteerd voer, en groeiachter-standen, kreupelheid en infecties bij de dieren. Het College is van oordeel dat verweerder zich bij deze omstandigheden op het bedrijf terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een ongeoorloofde overbezetting in de ligboxenstal.
11. Het College is van oordeel dat verweerder vanwege de hiervoor genoemde overtredingen bevoegd was tot het opleggen van het bestuursdwangbesluit. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden is het College niet gebleken.
12. Met betrekking tot de kostenbesluiten is het College van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt welke kosten zijn gemaakt. De beroepsgronden van appellant geven geen aanknopingspunten om te concluderen dat de kosten redelijkerwijs niet op appellant kunnen worden verhaald. Overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die grond bieden om geheel of gedeeltelijk van het kostenverhaal af te zien.
13. De slotsom is dat de beroepen ongegrond zijn.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.M.M. Bancken