In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 april 2023, zaaknummer 21/1324, wordt de aanvraag van een bowlingcentrum voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 beoordeeld. De aanvraag was aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 17 februari 2021, omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. Na een beroepsprocedure en een nieuwe beoordeling door de minister, werd op 29 september 2022 een vervangingsbesluit genomen, waarbij de minister alsnog subsidie verleende van € 19.341,63, maar de referentieperiode voor het omzetverlies werd vastgesteld op het derde kwartaal van 2020 (Q3 2020). De onderneming was van mening dat deze referentieperiode niet representatief was, omdat zij pas net geopend was en te maken had met coronamaatregelen die de omzet beïnvloedden.
Het College oordeelt dat de minister terecht Q3 2020 als referentieperiode heeft gebruikt, omdat de onderneming in die periode wel omzet had gemaakt. De argumenten van de onderneming dat de referentieperiode niet representatief was en dat er sprake was van bijzondere omstandigheden, werden door het College verworpen. Het College concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een schrijnende situatie die een afwijking van de regels rechtvaardigt. De uitspraak bevestigt dat de minister de regels van de TVL correct heeft toegepast en dat de hoogte van de subsidie op een juiste manier is vastgesteld. Het beroep tegen het vervangingsbesluit wordt ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. De minister wordt opgedragen het griffierecht aan de onderneming te vergoeden.