ECLI:NL:CBB:2023:18

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
20/567 en 20/568
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van een veehouder tegen bestuursdwang en kostenbesluiten

In deze zaak heeft een veehouder beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zijn bezwaren tegen de toegepaste bestuursdwang gegrond zijn verklaard. De besluiten van 28 april 2020 hebben geleid tot de intrekking van de lasten onder bestuursdwang en de kostenbesluiten, evenals de stopzetting van de lopende incassoprocedure. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 17 januari 2023 geoordeeld dat de veehouder geen procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat hij met de door hem ingestelde beroepen niet in een betere positie kan komen dan waarin hij al verkeert na de gegrondverklaring van zijn bezwaren. Het College heeft de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van griffier mr. J.M.M. Bancken, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 20/567 en 20/568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[veehouder] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 en 22 maart 2017 heeft verweerder, nadat op 6 februari 2017 al spoedbestuursdwang was toegepast en zonder nader onderzoek te verrichten, opnieuw lasten onder bestuursdwang opgelegd, waarbij appellant werd opgedragen om de op 6 februari 2017 geconstateerde overtredingen binnen een bepaalde termijn op te heffen.
Vervolgens heeft verweerder op 9 mei 2017 bestuursdwang toegepast. De daarbij gemaakte kosten zijn bij kostenbesluiten van 7 en 8 juni bij appellant in rekening gebracht.
Bij besluiten van 28 april 2020 heeft verweerder de bezwaren van appellant gegrond verklaard, de beide lasten onder bestuursdwang en de beide kostenbesluiten ingetrokken en de lopende incassoprocedure stopgezet.
Appellant heeft tegen de besluiten van 28 april beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.
De zaken zijn behandeld samen met de zaken nummers 20/566 en 20/569 t/m 20/571, 20/617, 20/763, 20/860, 21/166 t/m 21/169, 21/1146, 22/225 en 22/1788.
Appellant is verschenen. Voor appellant zijn ook verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4]
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn voor verweerder verschenen mr. J.W.J. Reuvers en mr. A.H. Spriensma. Ook is verschenen mr. M.A. Sijbrandij van het COKZ.

Overwegingen

1. Het College beoordeelt ambtshalve, dat wil zeggen ook als dit niet door partijen is aangevoerd, of appellant procesbelang heeft. Appellant heeft geen belang als zijn beroep hem niet in een betere positie kan brengen (ECLI:NL:HR:2014:878). Als procesbelang ontbreekt, dan is het beroep niet-ontvankelijk.
2. Het College is van oordeel dat hiervan sprake is. Appellant kan met de door hem ingestelde beroepen niet in een betere positie komen dan waarin hij door de gegrond-verklaring van zijn bezwaren en de intrekking van de bestuursdwangbesluiten en de kostenbesluiten al terecht is gekomen. Met de besluiten van 28 april 2020 zijn de lasten onder dwangsom van 2 en 22 maart 2017 en de daarmee verband houdende kostenbesluiten van 7 en 8 juni 2018 definitief van tafel. Dit betekent dat appellant geen procesbelang heeft bij zijn beroepen.
3. De slotsom is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn.
4. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.M.M. Bancken