ECLI:NL:CBB:2023:152

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22/21
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor warmtepomp op basis van installatievereisten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag werd afgewezen omdat de minister van oordeel was dat de warmtepomp niet door een erkend installatiebedrijf was geïnstalleerd, wat in strijd is met artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies. De appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat een bouwinstallatiebedrijf de installatie had uitgevoerd, onderbouwd met een factuur van 11 juli 2021.

Het College heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat de minister op goede gronden tot zijn conclusie is gekomen. De appellant had niet aangetoond dat de installatie door een erkend bedrijf had plaatsgevonden. De factuur van het installatiebedrijf toonde enkel de levering van de warmtepomp aan, maar niet de installatie. Bovendien bleek uit een navraag bij het installatiebedrijf dat de appellant zelf de installatie had uitgevoerd. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Venekamp, met mr. T. Kuiper als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/21

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , appellant,

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Met het besluit van 14 september 2021 heeft de minister de aanvraag van appellant om Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) in het kader van titel 4.5 van de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies (Regeling) voor de categorie Warmtepomp afgewezen.
Met het besluit van 7 december2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigde van appellant en de gemachtigde van de minister deelgenomen. Aan de kant van appellant is ook verschenen [naam 3] .

Overwegingen

1. Op 14 mei 2021 heeft appellant een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp. De minister heeft die aanvraag afgewezen, omdat appellant de warmtepomp zelf heeft geïnstalleerd en de installatie daarmee niet heeft plaatsgevonden door een bouwinstallatiebedrijf. Dit is volgens de minister in strijd met artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling.
2.
Appellant is het daarmee niet eens. Hij voert in beroep aan dat niet hij, maar een bouwinstallatiebedrijf de warmtepomp heeft geïnstalleerd. Appellant verwijst in dit verband naar een door hem overgelegde factuur van 11 juli 2021 van installatiebedrijf [naam 4] .
3.1
Aan de orde is de vraag of de minister de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
3.2
Artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling bepaalt dat de subsidie wordt verstrekt voor de aanschaf en het door een bouwinstallatiebedrijf laten installeren van, in dit geval, een warmtepomp. Ingevolge artikel 4.5.1 van de Regeling wordt onder een bouwinstallatiebedrijf verstaan een bedrijf dat in het handelsregister is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkebare sectie. Het vereiste van installatie door een bouwinstallatiebedrijf is ingevoerd per 1 januari 2021 met als doel om onkundige installatie zo veel mogelijk te voorkomen. Het is aan appellant als aanvrager om aan te tonen dat hij aan dit vereiste voldoet.
3.3
Appellant is daarin niet geslaagd. Uit de door appellant overgelegde factuur van het bedrijf [naam 5] blijkt dat de warmtepomp wel is geleverd, maar niet dat deze ook is geïnstalleerd. Naar aanleiding van een door appellant overgelegde factuur van het installatiebedrijf [naam 4] heeft de minister onder meer op 3 december 2021, met toestemming van appellant, navraag gedaan bij dat installatiebedrijf. Daarvan heeft de minister een telefoonnotie gemaakt waarin staat dat het installatiebedrijf heeft verklaard dat appellant de warmtepomp goed heeft geïnstalleerd. De minister heeft hieruit op goede gronden de conclusie getrokken dat de warmtepomp niet door dat installatiebedrijf is geïnstalleerd.
4. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. T. Kuiper