In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag werd afgewezen omdat de minister van oordeel was dat de warmtepomp niet door een erkend installatiebedrijf was geïnstalleerd, wat in strijd is met artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies. De appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat een bouwinstallatiebedrijf de installatie had uitgevoerd, onderbouwd met een factuur van 11 juli 2021.
Het College heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat de minister op goede gronden tot zijn conclusie is gekomen. De appellant had niet aangetoond dat de installatie door een erkend bedrijf had plaatsgevonden. De factuur van het installatiebedrijf toonde enkel de levering van de warmtepomp aan, maar niet de installatie. Bovendien bleek uit een navraag bij het installatiebedrijf dat de appellant zelf de installatie had uitgevoerd. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Venekamp, met mr. T. Kuiper als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.