ECLI:NL:CBB:2024:509

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
23/1581
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag zonneboiler door de minister van Klimaat en Groene Groei

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2024 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag voor een zonneboiler door de minister van Klimaat en Groene Groei. De aanvraag was ingediend door [naam 1] op 7 oktober 2022, maar werd afgewezen op 19 januari 2023 omdat [naam 1] niet kon aantonen dat de zonneboiler was geïnstalleerd door een erkend bouwinstallatiebedrijf, zoals vereist door de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Het bezwaar van [naam 1] tegen deze afwijzing werd op 22 juni 2023 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde.

Tijdens de zitting op 26 april 2024 voerde [naam 1] aan dat hij wel degelijk had aangetoond dat de installatie door bouwinstallatiebedrijf [naam 2] was uitgevoerd, onderbouwd met facturen en een verklaring van [naam 2]. De minister betwistte echter de authenticiteit van de facturen en stelde dat de kosten voor arbeid niet voldoende gespecificeerd waren. Het College oordeelde dat de minister terecht twijfels had over de installatie en dat [naam 1] niet aan zijn bewijslast had voldaan.

Het College concludeerde dat de minister de subsidieaanvraag terecht had afgewezen, omdat [naam 1] niet kon aantonen dat de zonneboiler door een erkend bedrijf was geïnstalleerd. De uitspraak bevestigde dat er geen strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats]

(gemachtigde: mr. T. Gelo)
en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. M. Zweers)

Procesverloop

Met het besluit van 19 januari 2023 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van [naam 1] om subsidie voor een zonneboiler op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) afgewezen.
Met het besluit van 22 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 april 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigde van [naam 1] en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1 Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[naam 1] heeft op 7 oktober 2022 subsidie aangevraagd voor een zonneboiler in zijn woning.
1.2
Met het afwijzingsbesluit heeft de minister de subsidieaanvraag afgewezen omdat [naam 1] , anders dan op grond van artikel 4.5.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling vereist is, niet heeft aangetoond dat de zonneboiler is geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf. Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van de subsidieaanvraag in stand gelaten.
2 [naam 1] voert aan dat zijn subsidieaanvraag voor de zonneboiler ten onrechte is afgewezen. Hij heeft namelijk aannemelijk gemaakt dat de zonneboiler is geplaatst door bouwinstallatiebedrijf [naam 2] . In de drie overgelegde facturen met betrekking tot de verkoop en de installatie wordt dezelfde verkoopprijs voor de zonneboiler gehanteerd maar verschilt de weergave van die prijs door al dan geen toepassing van de btw en de korting. De aanpassingen aan de facturen waren noodzakelijk ter verduidelijking dat [naam 2] de installatie had verzorgd, omdat de minister betwijfelde of dit daadwerkelijk het geval was. Volgens [naam 1] zijn de facturen authentiek. [naam 2] had de installatiekosten in de eerste factuur al verdisconteerd in de totale productprijs. In de opvolgende facturen zijn de installatiekosten wel specifiek vermeld. Ter compensatie daarvan zijn de kosten voor de solarslang, de wegkleppen en de fittingen weggelaten, omdat die onlosmakelijk verbonden zijn met de installatiewerkzaamheden. Door de overgelegde facturen en de verklaring van [naam 2] bij e-mail van 10 mei 2023, dat zij de installatie heeft verzorgd, terzijde te schuiven legt de minister hem een onevenredig zware bewijslast op. [naam 1] verwijst in dit verband naar een uitspraak van het College van 21 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:152, onder 3.3). Verder stelt [naam 1] over het ontbreken van foto’s van de installatiewerkzaamheden en de schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken dat het opmerkelijk is dat de minister hier de nadruk op legt, terwijl er overtuigende facturen zijn waaruit blijkt dat [naam 2] de installatie heeft verzorgd. In de bouw- en installatiesector zijn mondelinge afspraken gebruikelijk. Het ontbreken van foto’s betekent niet dat de installatie niet door [naam 2] is verzorgd. Bovendien was het niet mogelijk om foto’s van de installatiewerkzaamheden te maken, omdat alleen de installateur toen thuis aanwezig was.
Verder zijn de, volgens de minister, tegenstrijdige verklaringen van [naam 1] over zijn bijdrage aan de installatie gebaseerd op een onjuiste interpretatie van zijn verklaring bij de tweede factuur. De toelichting van [naam 1] dat hij “tijdens de installatie” heeft geholpen met het “voltooien” dient namelijk in een bredere context te worden geplaatst. Met het zinsdeel “tijdens de installatie” is niet gerefereerd aan de dag van de installatie, maar aan het gehele proces van de installatie, van het versterken van het dak tot de daadwerkelijke installatie van de zonneboiler. Dit proces besloeg ongeveer een maand tot anderhalve maand. Verder bedoelt [naam 1] met “voltooien” dan ook niet het daadwerkelijk installeren van de zonneboiler maar de genomen voorbereidende maatregelen om de installatie mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat het naar zijn wens kon verlopen. Het gaat hierbij om maatregelen in verband met het versterken en beschermen van de dakbedekking en het aanleveren van de daarvoor benodigde materialen. Dat [naam 1] niet aanwezig was op de dag van de installatie heeft [naam 2] bovendien in de hierboven bedoelde e-mail bevestigd.
Verder voert [naam 1] aan dat de minister, door te wijzen op de door [naam 2] aangeboden doe-het-zelf-pakketten, lijkt te suggereren dat hij voor een dergelijk pakket heeft gekozen. Dit duidt volgens [naam 1] op een vooringenomen houding. Het gaat er niet om welke producten of diensten [naam 2] aanbiedt, maar welke dienst aan hem is geleverd met betrekking tot de zonneboiler.
[naam 1] voert tot slot aan dat, gezien de tekortkomingen in het bestreden besluit met betrekking tot de zorgvuldigheid en de motivering, het besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 De minister stelt zich op het standpunt dat [naam 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 2] de zonneboiler heeft geïnstalleerd. In de tweede en de derde factuur zijn weliswaar installatiekosten vermeld, maar uit de facturen blijkt nog steeds niet dat arbeidsuren zijn gefactureerd en tegen welk tarief. Aangezien een groot deel van de installatiekosten uit arbeid bestaat mag volgens de minister verwacht worden dat dit op de factuur wordt gespecificeerd. De minister merkt in dit verband op dat hij het niet aannemelijk vindt dat [naam 2] de installatiekosten in de prijs van de zonneboiler heeft verdisconteerd, terwijl de eerste factuur wel in detail vermeldt uit welke achttien componenten het factuurbedrag voor de zonneboiler is opgebouwd. De minister stelt dat de kosten voor de verrichte arbeid met vermelding van het uurtarief hadden moeten worden opgenomen. Het is volgens de minister bovendien onaannemelijk dat in het factuurbedrag van € 2.595,81 (inclusief btw) voor een zonneboiler van 300 liter ook de arbeidskosten zijn verdisconteerd.
Verder stelt de minister dat hij terecht om een aanvullende onderbouwing heeft gevraagd omdat de overgelegde facturen juist twijfels opriepen. De minister merkt in dit verband op dat hij meerdere subsidieaanvragen heeft ontvangen waar [naam 2] bij betrokken was en het daarbij steeds onduidelijk was of de betreffende installaties waren geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf. Om te kunnen beoordelen of [naam 1] de zonneboiler heeft laten installeren door [naam 2] heeft hij om een aanvullende onderbouwing gevraagd. De minister betoogt dat de Regeling hem daar de ruimte voor biedt. In de Regeling is immers voorgeschreven welke informatie een aanvrager ten minste moet aanleveren. Dit betekent dat in geval van twijfel de minister om nadere informatie kan vragen. Hij merkt op dat deze lijn in een uitspraak van het College van 12 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:74, onder 2) is bevestigd. Daarnaast heeft de minister ook op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb de mogelijkheid om aan de aanvrager gegevens en bescheiden te vragen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn. De minister heeft op goede gronden gevraagd om nadere informatie. Dat [naam 1] deze informatie niet kon overleggen maakt het verzoek om aanvullend bewijs niet onredelijk.
De minister merkt op dat de uitleg die [naam 1] heeft gegeven over zijn verklaring bij de tweede factuur met betrekking tot zijn rol bij de installatiewerkzaamheden niet aannemelijk is. [naam 1] heeft immers verklaard dat hij tijdens de installatie heeft geholpen met hand- en spandiensten om de installatie te voltooien. Volgens de minister blijkt hieruit duidelijk dat [naam 1] op de dag van de installatie aanwezig was. Deze verklaring is tegenstrijdig met de verklaring van [naam 2] dat [naam 1] tijdens de installatie niet aanwezig was. Door deze tegenstrijdige verklaringen blijft het voor de minister onduidelijk wat de feitelijke omstandigheden waren rond de installatiewerkzaamheden.
4 Aan de orde is de vraag of de minister de subsidieaanvraag van [naam 1] voor een zonneboiler terecht heeft afgewezen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
4.1
Artikel 4.5.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling bepaalt, voor zover hier relevant, dat subsidie wordt verstrekt voor de aanschaf en het door een bouwinstallatiebedrijf laten installeren van een zonneboiler. Uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat het vereiste van installatie door een bouwinstallatiebedrijf is ingevoerd met als doel om onkundige installatie zo veel mogelijk te voorkomen (Staatscourant 2020, 65131). Op grond van artikel 4.5.12, vierde lid, aanhef en onder a, van de Regeling moet een aanvraag voor subsidie voor een zonneboiler die bestemd is voor een koopwoning van een eigenaar-bewoner, voor zover hier relevant, vergezeld gaan van ten minste een factuur en een betaalbewijs van de aanschaf en de installatie ervan. Het is aan [naam 1] als aanvrager om aan te tonen dat hij aan dit vereiste voldoet.
4.2
Aan de twijfel van de minister ligt ten grondslag dat het onaannemelijk is dat in het factuurbedrag van € 2.595,81 (inclusief btw) voor een zonneboiler van 300 liter ook de arbeidskosten zijn verdisconteerd. In de overgelegde facturen inzake de installatiekosten zijn bovendien de arbeidskosten niet gespecificeerd, terwijl een belangrijk deel van de installatiekosten juist uit arbeid bestaat. De minister acht het in dit verband ook van belang dat het door tegenstrijdige verklaringen van de zijde van [naam 1] en [naam 2] onduidelijk blijft wat de feitelijke omstandigheden waren rond de installatiewerkzaamheden, zoals de vraag of [naam 1] aanwezig was tijdens de installatie. Naar het oordeel van het College berust de twijfel van de minister op goede gronden. In dit licht is de enkele vermelding op de (aangepaste, derde) factuur dat [naam 2] de installatie heeft verzorgd en haar verklaring in de hierboven bedoelde e-mail, dat zij de zonneboiler heeft geïnstalleerd, zonder verdere bewijsstukken, bijvoorbeeld een afspraakbevestiging of een werkbon, niet voldoende om de gerede twijfel van de minister weg te nemen. De vraag of [naam 1] tijdens de installatie aanwezig was is overigens niet relevant, omdat het erom gaat of [naam 2] de installatie heeft verzorgd. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [naam 1] niet heeft aangetoond dat een bouwinstallatiebedrijf de zonneboiler heeft geïnstalleerd. Van strijd met het in artikel 3:2 van de Awb opgenomen zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb opgenomen motiveringsbeginsel is geen sprake.
5 Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de minister de subsidieaanvraag voor de zonneboiler terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
w.g. H.S.J. Albers w.g. H. Caglayankaya