ECLI:NL:CBB:2023:147

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22/90
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van vestigingsvereiste voor MKB-ondernemingen in het kader van COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023, zaaknummer 22/90, werd de aanvraag van [naam 1] om subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat [naam 1] niet voldeed aan het vestigingsvereiste, zoals vastgelegd in artikel 2.2.1 van de TVL. Dit vereiste dat de onderneming ten minste één vestiging had die fysiek gescheiden was van het privéadres van de eigenaar.

[naam 1] voerde aan dat zijn onderneming in Q1 2021 duurzaam werd uitgeoefend op het adres aan de [adres 1], terwijl het bezoekadres in het handelsregister was gewijzigd naar [adres 2]. De minister had echter vastgesteld dat de KvK het bezoekadres had gewijzigd op basis van de wijziging van het privéadres van [naam 1]. De minister concludeerde dat het adres aan de [adres 2] niet voldeed aan de definitie van vestiging, omdat daar geen duurzame bedrijfsactiviteiten plaatsvonden.

Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat [naam 1] niet had aangetoond dat de activiteiten van de onderneming in Q1 2021 op het adres aan de [adres 1] duurzaam werden uitgeoefend. De huurovereenkomst en de foto die [naam 1] had overgelegd, waren onvoldoende bewijs voor zijn stelling. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de subsidieaanvraag.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/90

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam 1] ,handelend onder de naam [naam 2]
,te [plaats] ( [naam 1] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink, mr. M.P. Beudeker).

Procesverloop

Met het besluit van 3 juni 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 1] om subsidie te verlenen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) 2021 afgewezen.
Met het besluit van 29 november 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 30 januari 2023 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. [naam 1] heeft een onderneming in reparatie van en groothandel in laptops. De minister heeft de aanvraag om subsidie voor Q1 2021 afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste van artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder e, onder 1°, van de TVL. Met het bestreden besluit heeft de minister die afwijzing gehandhaafd.
Standpunt van [naam 1]
2. [naam 1] is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. De minister heeft alleen beoordeeld waar de onderneming in Q1 2021 stond ingeschreven en heeft ten onrechte niet Q1 2019 beoordeeld. [naam 1] stelt zich op het standpunt dat hij in Q1 2019 voldeed aan het vestigingsvereiste, omdat in die periode sprake was van een duurzame uitoefening van activiteiten op een adres aan de [adres 1] . Omdat hij een adres aan de [adres 2] als (gewijzigd) privéadres heeft opgegeven, heeft de Kamer van Koophandel (KvK) het adres van zijn onderneming medio 2020 gewijzigd van de [adres 1] naar de [adres 2] . Het was de bedoeling daar zijn bedrijfsactiviteiten uit te voeren, maar door noodzakelijke verbouwingen en coronaomstandigheden kon het adres aan de [adres 2] nog niet gebruikt worden als een volwaardige winkellocatie. Vanwege de verbouwing heeft [naam 1] daar in Q1 2021 ook geen enkele dag gewoond. Hij had een andere woonplaats en was in afwachting van vergunningen van de gemeente [plaats] om verder te kunnen verbouwen. De bedrijfsactiviteiten werden in Q1 2021, net als voorheen, voornamelijk uitgevoerd op het adres aan de [adres 1] . Overigens zijn in het pand aan de [adres 2] het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte fysiek gescheiden en hebben deze gedeeltes een eigen toegang. Zowel het adres aan de [adres 1] als aan de [adres 2] voldoen volgens [naam 1] aan de voorwaarden voor een vestiging.
Standpunt van de minister
3. De minister heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij over de wijziging van het adres van de onderneming naar het adres aan de [adres 2] navraag heeft gedaan bij de KvK. Daaruit is gebleken dat de KvK bij een eenmanszaak waarvan het bezoekadres gelijk is aan het privéadres van de eigenaar, het bezoekadres ambtshalve meewijzigt bij wijziging van het privéadres. Om die reden heeft de KvK ook in deze zaak het bezoekadres van de onderneming gewijzigd. De KvK heeft [naam 1] hierover op 10 juni 2020 een bericht gestuurd. [naam 1] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging. De minister vindt dat hij er terecht van uit is gegaan dat het adres aan de [adres 2] geldt als bezoekadres van de onderneming en als privéadres van de eigenaar. Uit de door [naam 1] aangeleverde informatie en foto’s blijkt dat de bedrijfsruimte op dit adres niet geschikt is voor een duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming. Daar kunnen geen klanten worden ontvangen of laptops worden gerepareerd. Om die reden voldoet het adres niet aan de definitie van vestiging in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007. Verder is de verbouwing al in 2017 gestart en heeft [naam 1] zelf ook verklaard dat de bedrijfsactiviteiten niet plaatsvonden op het adres aan de [adres 2] . De minister heeft [naam 1] de gelegenheid gegeven om het standpunt dat hij de werkzaamheden uitoefende op een ander adres en dat hij op een ander adres woonde te onderbouwen. [naam 1] heeft dat standpunt echter niet onderbouwd met stukken, ondanks de herhaalde verzoeken van de minister.
Beoordeling door het College
Wettelijk kader
4.1.
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB- onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021, zo is bepaald in artikel 2.2.1, eerste lid, van de TVL. In het tweede lid is bepaald dat de subsidie enkel wordt verstrekt aan een MKB-onderneming die voldoet aan een aantal eisen. Eén daarvan is het vestigingsvereiste. Dit houdt in dat de onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan deze voorwaarde(n) te voldoen. Dit staat in artikel 2.2.1. tweede lid, aanhef en onder e, onder 1°, van de TVL.
4.2.
Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’ Dit staat in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
4.3.
De precieze tekst van het wettelijk kader is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Voor welke periode moet worden voldaan aan het vestigingsvereiste?
5. [naam 1] heeft aangevoerd dat de minister de vraag of is voldaan aan het vestigingsvereiste (mede) had moeten beoordelen aan de hand van de situatie in Q1 2019 waarin hij met het adres aan de [adres 1] in het handelsregister van de KvK stond ingeschreven. Het College volgt [naam 1] hierin niet. Met de TVL, zoals hier van toepassing, is beoogd bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in Q1 2021. Daarom moet in Q1 2021 aan het vestigingsvereiste worden voldaan (vergelijk de uitspraak van het College van 26 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:440).
Voldeden de door [naam 1] genoemde adressen aan het vestigingsvereiste?
6. Het adres dat in Q1 2021 in het handelsregister is geregistreerd, is het adres aan de [adres 2] . [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat hij het bericht van de KvK van 10 juni 2020 over de registratie van dit adres in het handelsregister heeft ontvangen en geen aanleiding heeft gezien daartegen bezwaar te maken bij de KvK. Het College volgt de minister dan ook in zijn standpunt dat hij in beginsel van dit adres mocht uitgaan voor de beoordeling of werd voldaan aan het vestigingsvereiste. [naam 1] vindt dat het adres aan de [adres 2] voldeed aan het vestigingsvereiste omdat het woongedeelte volgens hem fysiek gescheiden is van het bedrijfsgedeelte en beide gedeeltes een eigen toegang hebben. Dat dit mogelijk het geval is kan naar het oordeel van het College niet leiden tot de conclusie dat dit adres voldeed aan het vestigingsvereiste. Gelet op de definitie van ‘vestiging’ (zie onder 4.2), moet ter plaatse ook sprake zijn van duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming. [naam 1] heeft ter zitting bevestigd dat hiervan op het adres aan de [adres 2] geen sprake is geweest. Alleen al om deze reden voldeed het adres aan de [adres 2] niet aan het vestigingsvereiste.
7. [naam 1] heeft gesteld dat hij een ruimte huurde aan de [adres 1] en dat hij daar in Q1 2021 voornamelijk de bedrijfsactiviteiten uitoefende. Om zijn stelling te onderbouwen heeft hij ter zitting een huurovereenkomst overgelegd van 28 december 2018 en een ongedateerde foto van een ruimte waarin enkele laptops op een bureau staan. De huurovereenkomst voor het adres aan de [adres 1] is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat in Q1 2021 werd voldaan aan het vestigingsvereiste. Zoals het College in de onder 5 genoemde uitspraak van 26 juli 2022 heeft overwogen, zijn een recht en titel met betrekking tot het adres niet voldoende en moet ter plaatse ook sprake zijn van duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming. Met de foto, die volgens [naam 1] dateert uit 2020, heeft [naam 1] niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van de onderneming in Q1 2021 duurzaam werden uitgeoefend op het adres aan de [adres 1] . Ook dit adres voldeed daarom niet aan het vestigingsvereiste.
8. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vestigingsvereiste.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. I. Goud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
w.g. C.T. Aalbers w.g. I. Goud
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
Artikel 2.2.1 (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
[…]
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
[…].
Artikel 2.2.4. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Handelsregisterwet 2007
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.