Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2023 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats 1] , ( [naam 1] ),
[naam 2] AA RV( [naam 2] )
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de accountantskamer van 18 januari 2021. De klacht was ingediend door [naam 1], de ex-echtgenoot van [naam 7], tegen accountant [naam 2], die als partijadviseur optrad in een mediationtraject tijdens de echtscheiding. De accountant had op verzoek van de mediator een vermogensopstelling gemaakt, waarin de waardering van aandelen en een maatschapsaandeel werd behandeld. De accountantskamer verklaarde de klacht ongegrond, wat door [naam 1] werd bestreden in hoger beroep.
Het College oordeelde dat de vermogensopstelling van [naam 2] voldoende deugdelijke grondslag had. Er was geen bewijs dat de accountant onjuiste gegevens had gepresenteerd of een misleidend standpunt had ingenomen. Het College benadrukte dat het in tuchtrechtelijke procedures niet gaat om de inhoud van de rapportage, maar om de vraag of de accountant zich aan de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft gehouden. De accountant had de cijfers ontleend aan de conceptjaarrekening en had de goodwill gebaseerd op een bod van een derde partij. Het College concludeerde dat [naam 1] niet aannemelijk had gemaakt dat [naam 2] in strijd met deze beginselen had gehandeld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.