ECLI:NL:CBB:2023:111

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
21/230
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overdracht van subsidies voor biomassaketels en procesbelang

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] h.o.d.n. [naam 2] tegen de minister voor Klimaat en Energie. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot wijziging van de subsidieontvanger voor vijf subsidies die zijn verleend voor de installatie van biomassaketels. De minister had eerder subsidies verleend aan [naam 3] B.V. voor de installatie van tien biomassaketels op één locatie, maar het project is niet gerealiseerd. Het verzoek van [naam 2] om de subsidies over te dragen werd afgewezen omdat de minister van mening was dat de veranderende omstandigheden niet rechtvaardigden dat de subsidieverlening werd overgedragen. Bovendien was het project inmiddels niet meer haalbaar, wat leidde tot de conclusie dat [naam 2] geen procesbelang had bij de uitspraak. Het College heeft vastgesteld dat het beroep van [naam 2] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van de afwijzing van het verzoek tot overdracht van de subsidies. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/230

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] ( [naam 2] ), te [plaats 1] , appellant,

(gemachtigde: mr. T. Spronk),
en

de minister voor Klimaat en Energie (de minister), verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Met vijf besluiten van 13 juli 2020 heeft de minister het verzoek tot wijziging van de subsidieontvanger afgewezen voor vijf subsidies die op grond van de titel Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) in de Regeling nationale EZ-subsidies (Regeling) zijn verleend aan [naam 3] B.V. ( [naam 3] ). Het verzoek om uitstel van de realisatietermijn is afgewezen en de subsidies zijn op nihil vastgesteld.
Met het besluit van 8 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [naam 3] tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
[naam 3] en [naam 2] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 16 januari 2023 heeft het College aan partijen vragen gesteld. Bij brief
van 30 januari 2023 heeft de minister antwoord gegeven en bij brieven van 30 januari 2023 en 6 februari 2023 heeft [naam 2] antwoord gegeven. Bij de brief van 30 januari 2023 heeft [naam 3] het beroep ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen voor [naam 2] , [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. [naam 3] heeft vijf aanvragen ingediend voor een subsidie op grond van de toen van toepassing zijnde Regeling voor in totaal tien biomassaketels op één locatie in [plaats 2] (het project).
2. De minister heeft met vijf verleningsbesluiten van 23 april 2019 aan [naam 3] subsidies verleend voor een bedrag van in totaal € 525.500,-. Hierbij is als voorwaarde gesteld dat de installaties binnen een termijn van twaalf maanden na de verleningsbesluiten in gebruik worden genomen.
3. Bij brieven van 31 maart 2020 heeft de minister [naam 3] erop gewezen dat de installaties uiterlijk 22 april 2020 in gebruik moeten zijn genomen en dat de aanvraag om de subsidie vast te stellen uiterlijk dertien weken daarna moet zijn ingediend.
4. [naam 3] en [naam 2] hebben op 21 april 2020 het formulier ‘Verzoek tot wijziging subsidieontvanger ISDE subsidie’ ingediend, omdat [naam 3] niet in staat is geweest het project te realiseren. Vervolgens heeft [naam 2] op 22 april 2020 ook een verzoek ingediend tot uitstel van de termijn waarbinnen de installaties in gebruik moeten worden genomen. Daarbij is een koopbevestiging gevoegd die ziet op twintig biomassaketels van andere merken en types dan aangevraagd door [naam 3] en waarvoor subsidie is toegekend. In daarop volgende
e-mailcorrespondentie heeft [naam 2] verklaard dat zij deze 20 ketels zal plaatsen op locaties te [plaats 3] , [plaats 4] , [plaats 5] , [plaats 6] , [plaats 7] , [plaats 8] , [plaats 9] , [plaats 10] , [plaats 11] , [plaats 12] , [plaats 2] , [plaats 13] , [plaats 14] , [plaats 15] , [plaats 16] , [plaats 17] en [plaats 18] .
5. Met de besluiten van 13 juli 2020 heeft de minister het verzoek tot wijziging van de subsidieontvanger afgewezen, het verzoek om uitstel van de realisatietermijn afgewezen en de aan [naam 3] verleende subsidies op nihil vastgesteld. De minister heeft het verzoek tot wijziging van de subsidieontvanger om twee redenen afgewezen. In de eerste plaats omdat de veranderende bedrijfsomstandigheden niet van dien aard zijn dat overdracht van de subsidieverlening gerechtvaardigd is. In de tweede plaats omdat [naam 2] van plan is andere biomassaketels aan te schaffen en deze te plaatsen op andere locaties dan waarvoor de subsidies op basis van de aanvragen zijn verleend. Hierdoor zou sprake zijn van een volledig ander project. Aangezien de minister niet akkoord gaat met de wijziging van de subsidieontvanger, heeft hij ook geen uitstel van de – inmiddels verstreken – realisatietermijn verleend. De minister heeft op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de subsidies op nihil vastgesteld, omdat is verklaard dat het project niet wordt gerealiseerd en omdat de minister niet akkoord is met de wijziging van de subsidieontvanger. Met het bestreden besluit heeft de minister deze besluiten gehandhaafd.
6.1
Het College beoordeelt eerst ambtshalve of [naam 2] nog belang heeft bij een uitspraak op het beroep (procesbelang).
6.2
Voor de vraag of er nog belang bij een uitspraak op het beroep bestaat, is van belang wat [naam 2] met het beroep nastreeft. Dit doel moet hij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor hem feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van belang bij een uitspraak op het beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van
24 mei 2022, ECLI:NL:CBB:2022:256 onder 6.1).
6.3.1
De minister heeft subsidies verleend voor het project zoals door [naam 3] aangevraagd. Vast staat dat dit project niet is of wordt gerealiseerd. In zijn brief van 6 februari 2023 heeft [naam 2] uiteengezet dat het door tijdsverloop ook niet meer mogelijk is de plaatsing van de 20 door haar gekochte biomassaketels te realiseren. Daarmee staat vast dat datgene wat [naam 2] met het beroep wil bereiken, namelijk dat de subsidies aan hem worden overgedragen voor de plaatsing van deze ketels, ook niet meer kan worden gerealiseerd.
6.3.2
Inmiddels heeft [naam 2] een nieuw plan voor de ketels op weer een andere locatie. Dat leidt niet tot een ander oordeel, omdat het bestreden besluit, de daaraan ten grondslag liggende besluiten van 13 juli 2020 en het overdrachtsverzoek van 21 april 2020 daar niet over gaan.
6.3.3
Nu [naam 2] geen belang meer heeft bij de beoordeling of de minister het verzoek tot overdracht van de subsidie aan hem terecht heeft afgewezen, heeft hij evenmin belang bij een beoordeling van de afwijzing van het verzoek om uitstel van de realisatietermijn en de nihilstelling. Hij is door de weigering van de overdracht immers geen rechthebbende geworden op deze subsidies.
6.4
[naam 2] heeft zelf geen bezwaar gemaakt. Dit betekent dat hij geen belang voor een uitspraak op zijn beroep kan ontlenen aan het feit dat [naam 3] die wel bezwaar heeft gemaakt, in het kader hiervan heeft verzocht om vergoeding van proceskosten.
6.5
Omdat [naam 2] geen belang heeft bij een uitspraak op zijn beroep, kan het in het midden blijven of hij belanghebbende is bij het bestreden besluit. Daarom kan ook in het midden blijven of hem op grond van artikel 6:13 van de Awb kan worden tegengeworpen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 13 juli 2020.
7. Het College zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. A. Venekamp en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. P.E.A. Chao, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
w.g. J.L. Verbeek w.g. P.E.A. Chao