ECLI:NL:CBB:2023:107
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Pavićević
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de referentieperiode voor subsidieaanvraag COVID-19 door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 februari 2023, zaaknummer 22/397, staat de beoordeling van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 centraal. Appellante, QP Facility B.V., had een aanvraag ingediend voor een subsidie voor het eerste kwartaal van 2021, welke door de minister van Economische Zaken en Klimaat was afgewezen. De minister stelde dat de onderneming van appellante niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies, en hanteerde daarbij een referentieperiode van 10 februari 2020 tot 15 maart 2020, gebaseerd op de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister.
Appellante betwistte de keuze van de referentieperiode en voerde aan dat verweerder had moeten kijken naar het eerste kwartaal van 2019, omdat haar onderneming een voortzetting was van een eerdere onderneming. Het College oordeelde echter dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat haar onderneming daadwerkelijk een voortzetting was van de onderneming [naam 4] B.V. De overgelegde documenten, waaronder een koopovereenkomst, toonden niet aan dat appellante de onderneming had voortgezet. Het College concludeerde dat de minister terecht de periode van 10 februari 2020 tot 15 maart 2020 als referentieperiode had gehanteerd.
Het College verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen of uitlatingen van de overheid waren die appellante konden doen geloven dat zij recht had op de subsidie. De uitspraak eindigde met de conclusie dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.