ECLI:NL:CBB:2022:82

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
21/220 en 21/788
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidieaanvraag en schadevergoeding in het kader van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen

In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake de afwijzing van een subsidieaanvraag en een verzoek om schadevergoeding op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Het primaire besluit van 22 juni 2020 wees de subsidieaanvraag af omdat de geurscore van de varkenshouderijlocatie niet voldeed aan de vereiste drempelwaarde. In het bestreden besluit van 19 januari 2021 werd de aanvraag alsnog gegrond verklaard, maar het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Het schadebesluit van 23 juni 2021, waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, leidde tot de beroepen die in deze uitspraak aan de orde zijn.

Het College overweegt dat de afwijzing van de subsidieaanvraag niet herroepen kon worden wegens een aan de verweerder te wijten onrechtmatigheid, aangezien de geurscore pas na bezwaar werd herberekend. De appellante stelde dat zij schade had geleden door de onrechtmatige afwijzing van haar aanvraag, maar het College oordeelt dat de onrechtmatigheid niet aan de verweerder kan worden toegerekend. De appellante had niet aangetoond dat zij schade had geleden als gevolg van de vertraging in de besluitvorming. Het College concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2022. De rechters hebben de beroepen tegen het bestreden besluit en het schadebesluit ongegrond verklaard, en de verzoeken om schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/220 en 21/788

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. L. Pronk),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.W. Schilperoort en drs. D. van Steen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard en een subsidie toegekend van maximaal € 593.251,70.
Bij besluit van 23 juni 2021 (het schadebesluit) heeft verweerder het schadevergoedingsverzoek van appellante afgewezen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit (zaak 21/220) en tegen het schadebesluit (zaak 21/788) beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

1.1
Appellante is een varkenshouderij. Zij heeft op grond van de Regeling een aanvraag gedaan voor subsidie voor de onomkeerbare sluiting van haar bedrijf.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de berekende geurscore voor de varkenshouderijlocatie van appellante 0,31 bedraagt en appellante daarmee niet voldoet aan de op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regeling vereiste drempelwaarde van 0,4 om voor subsidie in aanmerking te komen.
1.3
In het bestreden besluit heeft verweerder de geurscore van de varkenshouderij opnieuw berekend en vastgesteld dat deze 0,48 bedraagt. Daarmee voldoet appellante aan de subsidievoorwaarden. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten heeft verweerder afgewezen, omdat de geurscore is verhoogd naar aanleiding van gegevens die appellante (pas) in bezwaar heeft aangeleverd. Verweerder is daarom van mening dat het primaire besluit niet is herroepen wegens een onrechtmatigheid die aan hem te wijten is.
1.4
In het schadebesluit heeft verweerder het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, omdat de enkele omstandigheid dat de besluitvorming lang op zich heeft laten wachten niet betekent dat appellante voor een schadevergoeding in aanmerking komt. Evenmin heeft appellante aangetoond dat zij door de aanvankelijke afwijzing van haar subsidieaanvraag schade heeft geleden, aangezien de definitieve subsidie pas wordt vastgesteld als aan alle vereisten van de Regeling is voldaan en de varkenshouderij volledig is beëindigd.
2.1
Appellante voert aan dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Zij beschikt over een omgevingsvergunning die een variabele veebezetting mogelijk maakt waardoor ook sprake is van uiteenlopende geuremissies. De omgevingsvergunning heeft appellante bij haar aanvraag overgelegd, zodat verweerder van de verschillen in geuremissies op de hoogte had kunnen zijn. Verweerder heeft echter het advies van 7 februari 2020 van het adviesbureau [naam 2] gevolgd, waarin ten onrechte is uitgegaan van de laagste geuremissie. Appellante is dan ook van mening dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de zorgvuldigheid van dit advies. Het standpunt dat verweerder bij het bepalen van de geurscore een aantal woningen niet heeft meegerekend, heeft appellante ter zitting ingetrokken.
2.2
Appellante stelt verder dat zij schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige afwijzing van haar aanvraag. Hierdoor heeft appellante de varkenshouderij moeten voortzetten en is de afbouwperiode tien maanden en tien dagen later aangevangen dan wanneer verweerder direct een correct besluit had genomen. Volgens appellante staat de onrechtmatigheid van het primaire besluit vast, nu dit besluit in bezwaar is herroepen en alle relevante gegevens om subsidie te verlenen al bij de aanvraag zijn verstrekt. Daar komt bij dat verweerder de beslistermijnen heeft overschreden, terwijl appellante meermaals heeft aangedrongen op een spoedige besluitvorming. De door appellante geleden schade betreft een lagere gecorrigeerde vervangingswaarde van de stallen en bedraagt € 13.581,16.
3.1
Verweerder voert aan dat appellante bij haar aanvraag een Excelsheet heeft gevoegd met de in aanmerking te nemen waarden van de geuremissie. Deze Excelsheet bevat alleen informatie over de laagste geuremissie. Verweerder is bij de beoordeling van de aanvraag uitgegaan van deze waarden en vindt dat niet redelijkerwijs van hem kan worden verwacht dat hij de omgevingsvergunning doorneemt om te achterhalen of deze vergunning een variabele veebezetting mogelijk maakt. Ook is hij van mening dat hij niet bij appellante had hoeven informeren of in de Excelsheet de waarden met de hoogste geuremissie waren opgenomen. Het is immers aan de aanvrager om de juiste gegevens bij de aanvraag aan te leveren. Gelet hierop is verweerder van mening dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet aan hem te wijten is.
3.2
Ten aanzien van de door appellante gevorderde schade voert verweerder aan dat pas aan het einde van het traject het eventuele verschil in afwaardering kan worden bezien. De duur van het hele project is immers afhankelijk van de datum waarop de aanvrager besluit het hele traject in gang te zetten en de tijd die gemeenten nodig hebben om de eerder verleende vergunningen in te trekken, te wijzigen of een nieuwe vergunning te verlenen. Volgens verweerder bestaat dan ook geen grond om de door appellante gestelde vertragingsschade te vergoeden. Daarnaast betwist verweerder dat hij de beslistermijn heeft overschreden. Daartoe voert hij aan dat op grond van artikel 26 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies de beslistermijn in dit geval niet acht maar dertien weken duurt en dat deze termijn kan worden verlengd met nog eens dertien weken. In het geval van appellante is de beslistermijn op 15 april 2021 verlengd vanwege het hogere aantal aanvragen en overleg tussen het ministerie, de provincie en de gemeenten om alternatieve mogelijkheden voor afgewezen aanvragen te kunnen onderzoeken. Vervolgens heeft verweerder ruim voor het verstrijken van de beslistermijn (15 juli 2020) op 22 juni 2020 de afwijzende beslissing genomen. Verder is verweerder van mening dat de bezwaarprocedure niet onredelijk lang heeft geduurd, aangezien tot en met 28 december 2020 met de gemachtigde van appellante is gecorrespondeerd en de positieve beslissing vervolgens op 19 januari 2021 is verstuurd.
4.1
Uit artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat verweerder enkel gehouden is tot vergoeding van de proceskosten als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een onrechtmatigheid die hem te verwijten valt. Verder volgt uit artikel 4:2, derde lid, van de Awb dat het op de weg van de aanvrager ligt de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2
Naar het oordeel van het College mocht verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 4:2, derde lid, van de Awb, bij de beoordeling van de aanvraag uitgaan van de geurnormen die appellante bij het indienen van de aanvraag heeft verstrekt. Verweerder had uit de overgelegde omgevingsvergunning, waaruit blijkt dat op het bedrijf van appellante een variabele veebezetting mogelijk is, niet hoeven afleiden dat de overgelegde geurnormen niet juist zouden zijn. Evenmin was verweerder gehouden tot het stellen van nadere vragen naar aanleiding van de bij de aanvraag gevoegde stukken. Verweerder was dan ook niet gehouden tot vergoeding van de proceskosten van appellante, omdat het bestreden besluit niet is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
5.1
Bij de beoordeling van het schadevergoedingsverzoek zoekt het College zoveel mogelijk aansluiting bij het schadevergoedingsrecht in het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij dient allereerst komen vast te staan dat de besluitvorming van verweerder onrechtmatig is geweest. Wanneer verweerder een besluit heeft herroepen en in plaats daarvan een nieuw besluit heeft genomen waarbij gedeeltelijk, dan wel volledig tegemoet wordt gekomen aan de betrokkene, moet daarin een erkenning worden gelezen van de onrechtmatigheid van het herroepen besluit. Deze onrechtmatigheid wordt in beginsel toegerekend aan verweerder op basis van artikel 6:162, derde lid, van het BW. De stelplicht en bewijslast van het causaal verband tussen de onrechtmatige besluitvorming en de schade liggen vervolgens bij de betrokkene; die dient aan te tonen dat er schade is geleden als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming.
5.2
Hoewel verweerder het primaire afwijzingsbesluit heeft herroepen en in plaats daarvan alsnog subsidie aan appellante heeft toegekend, moet in dit geval worden afgeweken van het uitgangspunt dat de onrechtmatigheid van het herroepen besluit in beginsel aan verweerder wordt toegerekend. Zoals het College hiervoor heeft overwogen, is het primaire afwijzingsbesluit niet herroepen vanwege een onrechtmatigheid die verweerder te verwijten valt, maar vanwege nieuwe informatie die appellante pas in bezwaar heeft verstrekt. Het College is daarom van oordeel dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet valt toe te rekenen aan verweerder.
5.3
Wat betreft het schadevergoedingsverzoek wegens het niet tijdig nemen van een besluit, is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of appellante schade heeft geleden als gevolg van de duur van de bezwaarfase. In dat verband overweegt het College dat het enkele feit dat een bestuursorgaan een besluit heeft genomen met overschrijding van de wettelijke beslistermijn onvoldoende is voor het oordeel dat onrechtmatig is gehandeld. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040). Dergelijke bijkomende omstandigheden doen zich in het geval van appellante niet voor, zodat verweerder het schadevergoedingsverzoek terecht heeft afgewezen.
6. De beroepen tegen het bestreden besluit en het schadebesluit zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. H.O. Kerkmeester en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.