ECLI:NL:CBB:2022:817

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
21/96
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opgave ontbinding vennootschap onder firma en inschrijving in het handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Kamer van Koophandel (KvK) over de inschrijving van de ontbinding van een vennootschap onder firma (v.o.f.). De appellant, die de v.o.f. vertegenwoordigde, was in beroep gegaan tegen een besluit van de KvK waarin werd vastgesteld dat de v.o.f. per 1 augustus 2020 was ontbonden en de onderneming was opgeheven. De appellant betwistte de datum van inschrijving en stelde dat deze niet overeenkwam met de werkelijke situatie, aangezien de koop van de v.o.f. bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2021 per 6 juni 2020 was ontbonden. De appellant voerde aan dat de KvK meer onderzoek had moeten doen naar de juistheid van de opgave en dat zijn handtekening op het opgaveformulier vervalst was.

De KvK verdedigde zich door te stellen dat er ten tijde van de opgave geen gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgave, aangezien deze was ondertekend door een bevoegd persoon en er geen aanwijzingen waren voor onregelmatigheden. Het College oordeelde dat de KvK terecht de opgave had ingeschreven, omdat de appellant niet had betwist dat de v.o.f. was ontbonden en de onderneming was opgeheven. Het College concludeerde dat de KvK niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet aanpassen van de inschrijfdatum naar 6 juni 2020, aangezien de koopovereenkomst op dat moment nog niet was ontbonden. De appellant werd in het ongelijk gesteld en het beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de KvK bij het inschrijven van gegevens in het handelsregister en de noodzaak voor betrokken partijen om relevante documenten tijdig aan te leveren in juridische procedures. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/96

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. J. Cortet),
en

de Kamer van Koophandel (KvK), verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerster de opgave dat de vennootschap onder firma [naam 2] (v.o.f.) is ontbonden en de onderneming is opgeheven (de opgave) ingeschreven in het handelsregister.
Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een aanvullend stuk ingediend.
Het College heeft de zaak behandeld op de zitting van 15 november 2022. Hieraan hebben deelgenomen: appellant, de gemachtigde van appellant en de gemachtigde van verweerster.

Overwegingen

1. Op 3 augustus 2020 heeft vennoot [naam 3] ( [naam 3] ) opgave gedaan aan het handelsregister dat de v.o.f. is ontbonden en de onderneming is opgeheven per 1 augustus 2020. Verweerster heeft deze opgave op 10 augustus 2020 ingeschreven. Het opgaveformulier is ondertekend door [naam 3] en appellant. Sinds 1 augustus 2020 staat op het voormalig adres van de v.o.f. een andere onderneming ingeschreven in het handelsregister van de KvK.
2.1
Appellant heeft ter zitting aangegeven dat hij niet meer bestrijdt dat de v.o.f. is ontbonden en de onderneming is opgeheven, maar appellant voert aan dat verweerster ten onrechte de opgave heeft ingeschreven per 1 augustus 2020. De datum van 1 augustus 2020 komt volgens appellant niet overeen met de werkelijke situatie. Volgens appellant is de koop van de v.o.f. bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2021 per 6 juni 2020 ontbonden. Appellant voert aan dat verweerster de datum van de opgave (1 augustus 2020) moet wijzigen in de datum waarop de koopovereenkomst is ontbonden (6 juni 2020), zodat appellant geen risico loopt om aansprakelijk te worden gesteld voor verplichtingen die de v.o.f. in de tussenliggende periode is aangegaan.
2.2
Appellant voert verder aan dat verweerster meer onderzoek had moeten doen naar de juistheid van de opgave. Ten tijde van de opgave beoogde appellant niet over te gaan tot inschrijving van de ontbinding van de v.o.f. en opheffing van de onderneming. Dat appellant na de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland wel tot ontbinding van de v.o.f. en opheffing van de onderneming wilde overgaan, doet hier niet aan af. Volgens appellant heeft [naam 3] zijn handtekening op het formulier vervalst om zijn belangen en overname van de v.o.f. te frustreren. Appellant heeft nooit ingestemd met de inschrijving van de opgave en deze heeft verweerster dus destijds ten onrechte ingeschreven in het handelsregister. Appellant heeft aangifte gedaan van identiteitsfraude.
3. Verweerster stelt zich op het standpunt dat de opgave op goede gronden is ingeschreven in het handelsregister, omdat zij ten tijde van de opgave geen gerede twijfel had aan de juistheid van de opgave. Verweerster heeft bij haar onderzoek naar de juistheid betrokken dat sinds 1 augustus 2020 op het voormalig adres van de v.o.f. een andere onderneming stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Inmiddels is ook duidelijk dat de onderneming is opgeheven en de v.o.f. is ontbonden, nu dit niet meer wordt bestreden door appellant. De opgave is daarnaast door een tekeningsbevoegd persoon, te weten [naam 3] , gedaan. Verweerster stelt dat gelet op artikel 18 van de Handelsregisterwet het niet nodig was dat alle vennoten een opgave ondertekenden. Verweerster kan verder de inschrijving niet ambtshalve wijzigen naar 6 juni 2020. Volgens verweerster staat met het ontbinden van de koopovereenkomst nog niet vast dat de onderneming ook op 6 juni 2020 is opgeheven en de v.o.f. is ontbonden. Dit zou volgens appellant blijken uit het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, maar appellant heeft nagelaten om dit vonnis in te brengen in deze procedure of bij een nieuwe opgave aan verweerster over te leggen.
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
5. Het College overweegt als volgt.
5.1
Verweerster heeft op grond van artikel 4, eerste lid, van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb 2008) de plicht te onderzoeken of de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is. Op grond van artikel 5, tweede lid, van het Hrb 2008 weigert verweerder over te gaan tot inschrijving van de opgave indien verweerster gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave (onder e).
5.2
Appellant betwist niet dat de v.o.f. is ontbonden en de onderneming is opgeheven en dat de opgave in zoverre juist is, maar volgens appellant moet de datum van de inschrijving van de ontbinding van de v.o.f. en opheffing van de onderneming worden gewijzigd van 1 augustus 2020 naar 6 juni 2020. In deze procedure is bepalend of verweerster ten tijde van het primaire besluit gerede twijfel had moeten hebben over de juistheid van de opgave. Naar het oordeel van het College is dat niet het geval en heeft verweerster terecht de opgave met de daarin aangegeven datum ingeschreven in het handelsregister. De opgave was ondertekend door beide vennoten en niet is betwist dat op het adres van de vennootschap op die datum een andere onderneming stond ingeschreven. Er was voor verweerster dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de bevoegdheid tot het doen van de opgave of de juistheid daarvan. De stelling van appellant dat zijn handtekening onder de opgave is vervalst kan daar niet aan afdoen, omdat er ten tijde van de besluitvorming door verweerster voor haar geen enkele aanwijzing was dat dat het geval zou kunnen zijn.
5.3
Het kan verweerster ook niet worden verweten dat zij niet als datum van inschrijving 6 juni 2020 heeft gehanteerd. De koopovereenkomst was op het moment van nemen van het primaire en het bestreden besluit nog niet ontbonden, want dat is pas gebeurd bij vonnis van 13 oktober 2021. Dus daargelaten dat het vonnis, ondanks dat daar voldoende tijd voor was, door appellant niet in de procedure is gebracht en het College dus niet kan beoordelen of uit de ontbinding van de koopovereenkomst ook voortvloeit dat de v.o.f. is ontbonden en de onderneming is opgeheven, kon verweerster daar nog geen rekening mee houden. Voor zover appellant wil dat de datum van de inschrijving wordt aangepast kan hij verweerster daar, onder overlegging van de relevante stukken, om verzoeken, waarna verweerster een besluit op het verzoek kan nemen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het bestuursorgaan hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. R.W.L. Koopmans en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
w.g. M. van Duuren w.g. C.S. de Waal
BIJLAGE
Handelsregisterwet 2007
Artikel 18
1. Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort, of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a en b, het tweede lid en derde lid, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.
(…)
Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb 2008)
Artikel 4
1. De Kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, tenzij in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte reeds onderzoek naar gelijkwaardige eisen is verricht en hieruit blijkt dat de opgave aan de eisen voldoet.
2. (…)
3. Indien de Kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
Artikel 5
1. De Kamer weigert om tot inschrijving over te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon.
2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
a. de opgave strijdig is met een wettelijk voorschrift, het recht, de openbare orde of de goede zeden;
b. de opgave innerlijk strijdig of onvolledig is;
c. de opgave strijdig is met de reeds over de onderneming of rechtspersoon opgenomen gegevens;
d. de opgave strijdig is met gegevens uit een ander basisregister;
e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
3.(…).