ECLI:NL:CBB:2022:803

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
22/1702
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake invorderingsbesluit van dwangsom voor gehouden wilde zwijnen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een last onder dwangsom had gekregen van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had aan verzoeker een last opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren, met betrekking tot de gehouden wilde zwijnen op zijn perceel. Verzoeker betwistte de status van de zwijnen als gehouden dieren en vroeg om schorsing van het invorderingsbesluit van een verbeurde dwangsom van € 12.500,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zwijnen wel degelijk als gehouden dieren worden beschouwd, aangezien verzoeker volledige beschikkingsmacht over hen heeft en zij zich in een afgebakend perceel bevinden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet had voldaan aan de opgelegde maatregelen en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de invordering rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor exploitanten om te voldoen aan de wettelijke eisen voor het houden van dieren en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1702
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] te [plaats 1] , verzoeker

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2021 (het primaire besluit) heeft de minister aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd) bij het houden van zwijnen.
Bij besluit van 15 februari 2022 (beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 maart 2022 (het invorderingsbesluit) heeft de minister medegedeeld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom en dat hij daarom een verbeurde dwangsom van in totaal € 12.500,- invordert.
Verzoeker heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld en betwist het invorderingsbesluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 4 oktober 2022. Verzoeker heeft daaraan deelgenomen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien bij het College beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel bevat over de rechtmatigheid van de beslissing op bezwaar of het invorderingsbesluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de bodemprocedure.
2.1
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.1
Verzoeker houdt sinds 2010 wilde zwijnen op een door hem met schrikdraad afgerasterd perceel in [plaats 2] van bijna 1,9 hectare. De dieren zijn niet geoormerkt en zijn voor water aangewezen op een op het perceel aanwezige poel. Verzoeker beschikt niet over een administratie die op de zwijnen betrekking heeft en hij heeft zich niet als exploitant laten registreren (hij beschikt niet over een UBN, een uniek bedrijfsnummer) In 2014 vond een controle plaats door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Documentatie daarover is bij de minister niet meer beschikbaar. Die controle heeft niet geleid tot handhavend optreden. Op 30 juni 2021 en 14 juli 2021 hebben twee toezichthouders opnieuw controles uitgevoerd op het perceel waar verzoeker de zwijnen houdt.
2.2.2
De toezichthouders hebben op 14 juli 2021 de aanwezige wilde zwijnen geteld. Dat werd bemoeilijkt doordat het perceel niet overzichtelijk is en de wilde zwijnen schuilmogelijkheden biedt. In hun van de controle op 29 juli 2021 opgemaakte verslag valt onder meer te lezen:
“Omdat het perceel niet overzichtelijk was en er schuilmogelijkheden in het perceel
aanwezig waren was dit lastig. Wij hebben ongeveer 40 volwassen wilde zwijnen
geteld. Hiervan waren tenminste 3 zeugen aanwezig met ieder een toom jonge
biggen.”
Ook bij de hercontrole zijn ongeveer 40 zwijnen geteld. De voorzieningenrechter neemt op grond van die tellingen aan dat verzoeker op het perceel 40 wilde zwijnen houdt en gaat voorbij aan de door verzoeker zonder onderbouwing of concretisering geuite twijfel over de juistheid van die tellingen.
2.3
Bij het primaire besluit heeft de minister aan verzoeker de volgende verplichtingen opgelegd.
“Maatregel 1: u moet er, als exploitant van een inrichting waar landdieren worden gehouden, voor zorgen dat documentatie wordt bewaard en bijgehouden (…)
Maatregel 2: u moet ervoor zorgen dat varkens ouder dan twee weken permanent beschikken over voldoende vers water (…)
Maatregel 3: u moet er, als exploitant van een inrichting waar landdieren worden gehouden, voor zorgen dat uw inrichting wordt geregistreerd bij de bevoegde autoriteit (…)
Maatregel 4: u moet er, als exploitant die tot een varkenssoort behorende gehouden dieren houdt, voor zorgen dat die gehouden dieren elk geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel (…)
Maatregel 5: u moet er, als exploitant die varkens houdt, voor zorgen dat elke verplaatsing van die varkens wordt geregistreerd in het daarvoor bestemde geautomatiseerd gegevensbestand.”
2.4
Op 15 oktober 2021 hebben de toezichthouders bij hercontrole geconstateerd dat verzoeker niet had voldaan aan de eerste vier maatregelen uit de last onder dwangsom.
Standpunt van partijen
3.1
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd het invorderingsbesluit te schorsen totdat is beslist op zijn beroep, omdat hij de verbeurde dwangsom niet kan betalen. Verzoeker voert aan dat de zwijnen op zijn perceel geen gehouden dieren zijn in de zin van de Wet dieren, nu hij deze houdt in een afgesloten gebied en daarmee voldoet aan de voorwaarden van de Beleidsregel grof wild uit gesloten (omrasterde) gebieden (de beleidsregel). De dieren komen niet in contact met een wilde populatie en hij houdt de dieren hobbymatig. Hij kan het aantal zwijnen niet verminderen, omdat de minister een afvoerverbod heeft ingesteld. Hij kan de dieren niet oormerken, omdat het gevaarlijke dieren zijn. De inspecteur stelde bij de controle in 2014 vast dat de zwijnen gezond waren en verzoeker heeft toen aangenomen dat hij voldeed aan de voorwaarden uit de beleidsregel. Verzoeker wil graag kunnen beschikken over de stukken die zien op de controle in 2014.
3.2
De minister stelt zich op het standpunt dat het gaat om gehouden dieren en betwist dat verzoeker voldoet aan de beleidsregel. Het is juist dat na de controle in 2014 niet handhavend is opgetreden, maar daaraan kan verzoeker niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hij aan de beleidsregel voldoet.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter neemt in dit geval spoedeisend belang aan, omdat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren door het invorderen van de dwangsom en de minister dit ook niet heeft betwist. De voorzieningenrechter zal daarom een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit.
Beoordeling
5. Verzoeker heeft verzocht aanvullende stukken te mogen indienen. Hij heeft ter zitting een toelichting gegeven op deze stukken. Gelet op deze toelichting is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze stukken voor de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet nodig zijn.
6.1
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog dat de zwijnen geen gehouden dieren zijn in de zin van de Wet dieren. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet dieren (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31389, nr. 3, p. 82, 100-101) volgt dat bij de vaststelling of een dier al dan niet door de mens wordt gehouden, als indicatie kan dienen of iemand beschikkingsmacht heeft over een dier.
6.2
Zoals het College eerder heeft overwogen, verloopt de scheidslijn tussen wilde dieren en door de mens gehouden dieren vloeiend (uitspraak van 20 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:746. De concrete omstandigheden van het geval bepalen de grens. Daarbij speelt mede een rol de duur van de gevangenhouding van de dieren en het oogmerk waarmee zij gevangen worden gehouden. In dit geval is het duidelijk dat de wilde zwijnen gehouden (en geen wilde) dieren zijn. Zij verkeren namelijk op een relatief klein, afgebakend perceel in permanente gevangenschap en zijn voor hun voedsel aangewezen op het door appellante aangeboden voedsel. Verzoeker heeft de volledige beschikkingsmacht over de dieren. Dat de dieren ook onder deze omstandigheden een gevaar kunnen vormen voor iemand die het perceel betreedt, doet daaraan niet af.
6.3
Verzoeker beroept zich vergeefs op de beleidsregel. Voorwaarde voor de toepassing van de beleidsregel is een beoordeling (op aanvraag) door NatuurNetwerk (onderdelen 5.1 en 5.2 van de beleidsregel). Zo’n aanvraag heeft verzoeker niet gedaan. Daar komt nog bij dat de minister gemotiveerd heeft gesteld dat inhoudelijk niet aan alle voorwaarden wordt voldaan om de dieren als vrij wild in de zin van de beleidsregel aan te merken.
6.4
Ook als de voorzieningenrechter aanneemt dat verzoeker in 2017 de staatssecretaris om een ontheffing heeft gevraagd, bewijs daarvoor heeft verzoeker niet bijgebracht, dan nog beschikt hij niet over een zodanige ontheffing.
6.5
Aan de enkele omstandigheid dat de controle in 2014 niet heeft geleid tot handhavingsmaatregelen, kan verzoeker niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij voldeed aan alle voorwaarden van de beleidsregel. In dat verband wijst de voorzieningenrechter nog op de door verzoeker op 14 juli 2021 tegenover de toezichthouders afgelegde verklaring, waaruit naar voren komt dat ook in 2014 al aan verzoeker is duidelijk gemaakt dat hij moest voldoen aan de wettelijke normen voor gehouden dieren:
“In het verleden is er al eens een collega van jullie langs geweest, hij heeft toen
alles bekeken en vertelde mij toen ook dat ik een UBN moest aanvragen en
merken in de oren moest aanbrengen.”
6.6
Gelet op het voorgaande zijn de zwijnen van verzoeker naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gehouden dieren en dat betekent dat de bepalingen in de Wet dieren die zien op gehouden dieren en die ten grondslag zijn gelegd aan de last onder dwangsom, van toepassing zijn op deze dieren.
7. Verzoeker betwist niet dat hij de in de last onder dwangsom opgenomen maatregelen niet heeft uitgevoerd. Niet is gebleken dat de last onder dwangsom door het afvoerverbod onuitvoerbaar is. De voorzieningenrechter wil wel aannemen dat het oormerken van de wilde zwijnen de nodige risico’s met zich brengt. Het is evenwel aan verzoeker om de exploitatie zodanig in te richten dat hij kan voldoen aan de wettelijke eisen. De minister heeft terecht vastgesteld dat de dwangsom is verbeurd. Volgens vaste rechtspraak moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich hier niet voor.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en zal het invorderingsbesluit dus niet schorsen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: