ECLI:NL:CBB:2022:792

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/1471
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 december 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL). De appellante had een aanvraag ingediend voor subsidie voor het eerste kwartaal van 2021, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat de inschrijfdatum van haar onderneming in het handelsregister op 27 september 2019 lag, wat buiten de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 viel. De appellante betoogde dat deze inschrijving slechts een voorbereidingshandeling was en dat de werkelijke startdatum van haar onderneming op 1 oktober 2019 lag. Het College oordeelde echter dat de inschrijfdatum bepalend is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Het College concludeerde dat de appellante niet in aanmerking kwam voor de subsidie en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: mr. B.J.H.L. Brouwer),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van der Brink, mr. M.P. Beudeker en mr. M.M.J. Hunting).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een herzien verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de SVL voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021. Appellante exploiteert een horecabedrijf op een vakantiepark. De onderneming is op 27 september 2019 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Vervolgens is het horecabedrijf op 1 oktober 2019 geopend en is appellante gestart met haar bedrijfsactiviteiten.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag voor een subsidie op grond van de SVL afgewezen, omdat appellante niet voldoet aan de bij de SVL gestelde regels. Om in aanmerking te komen voor de SVL, moet de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister liggen in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Deze voorwaarde volgt uit artikel 2.1.1., tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL. De onderneming van appellante is ingeschreven in het handelsregister op 27 september 2019. Daarmee valt de onderneming buiten de doelgroep van de SVL. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.1.4, aanhef en onder a, van de SVL.
Standpunt van appellante
4.1
Appellante voert aan dat verweerder ten onrechte de aanvraag voor een subsidie op grond van de SVL heeft afgewezen. Verweerder geeft in strijd met het doel van de SVL een te strikte uitleg aan artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL. Het doel van de SVL is om startende ondernemers, die tot dan toe niet voldoende zijn geholpen door de TVL, ondersteuning te bieden zodat zij hun vaste lasten kunnen blijven betalen. Ook appellante valt onder de doelgroep van de SVL. De onderneming van appellante is weliswaar op 27 september 2019 ingeschreven in het handelsregister, maar dit betrof slechts een voorbereidingshandeling. Die voorbereidingshandeling was nodig zodat appellante op 1 oktober 2019 kon starten met haar bedrijfsactiviteiten. Tussen 27 september 2019 en 1 oktober 2019 kon appellante haar bedrijfsactiviteiten ook nog niet starten, omdat de huurovereenkomst van de bedrijfslocatie pas is ingegaan op 1 oktober 2019. Volgens appellante moet verweerder daarom uitgaan van 1 oktober 2019 als startdatum van de onderneming. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845). Uit die uitspraak volgt volgens appellante namelijk dat de inschrijving in het handelsregister niet bepalend is voor de beoordeling of de ondernemer in aanmerking komt voor de TVL. Ook de SVL dient volgens appellante op deze wijze te worden uitgelegd.
4.2
Appellante voert daarnaast aan dat het onevenredig nadelig is dat zij, vanwege de inschrijving van haar onderneming drie dagen voor de genoemde startdatum in de SVL, niet in aanmerking komt voor een subsidie. Appellante is voor geen enkele andere steunregeling in aanmerking gekomen, terwijl zij wél door de opgelegde overheidsmaatregelen zwaar is getroffen. Appellante heeft daarom een liquiditeitsprobleem om haar vaste lasten te kunnen blijven betalen. Ook gelet op deze omstandigheden dient verweerder alsnog aan appellante een subsidie te verlenen op grond van de SVL.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de SVL heeft afgewezen. De SVL is een aparte aanvullende regeling voor startende ondernemers die niet, of niet voldoende geholpen werden door het reeds bestaande steun- en herstelpakket. De doelgroep van de SVL zijn ondernemers in het MKB, inclusief zzp’ers, die tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 voor het eerst een onderneming hebben ingeschreven in het handelsregister. Appellante valt niet onder die doelgroep, omdat zij haar onderneming heeft ingeschreven op 27 september 2019. Die datum ligt niet in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, en daarmee voldoet appellante niet aan de voorwaarde zoals die volgt uit artikel 2.1.1., tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL. De SVL biedt geen grond om af te wijken van de inschrijfdatum in het handelsregister. Ook de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) biedt geen grond om af te wijken van de inschrijfdatum. De situatie die voorlag in die uitspraak is namelijk anders dan de situatie van appellante. In tegenstelling tot de TVL, dient de periode zoals die volgt uit artikel 2.1.1., tweede lid, aanhef en onder c van de SVL namelijk om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van het College van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700). In die uitspraak is door het College ook overwogen dat de afbakening van de doelgroep, die in het geval van appellante tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor de subsidie, niet maakt dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Beoordeling door het College
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van appellante op 27 september 2019 is ingeschreven in het handelsregister van de KvK en dat appellante op 1 oktober 2019 daadwerkelijk is gestart met haar bedrijfsactiviteiten. Het College begrijpt dat appellante de nodige voorbereidingen moest treffen, zoals de inschrijving in het handelsregister op 27 september 2019. Echter, 27 september 2019 is wel de datum waarop de onderneming feitelijk is ingeschreven. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700), dient de aangewezen periode in de SVL van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Daarmee is deze situatie anders dan de situatie die voorlag in de uitspraak van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845), waarbij de vraag centraal stond wat als referentieperiode beschouwd moet worden en waarbij het College geoordeeld heeft dat daarvan afgeweken kon worden als er juridische belemmeringen in de weg stonden om te beginnen met het genereren van omzet. Het College is van oordeel dat het verschil tussen deze situaties des te zwaarder weegt omdat de periode in de SVL de werkingssfeer van de SVL afbakent van de TVL, die zijn eigen startersregeling kent. Bovendien behoort appellante wel tot de doelgroep van (de startersregeling in) de TVL, maar zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, komt appellante niet in aanmerking voor de subsidie op grond van de TVL voor Q1 2021 omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde dat haar omzetverlies ten minste 30% bedraagt.
6.2
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het College van oordeel dat verweerder de subsidieaanvraag op grond van de SVL terecht heeft afgewezen. De inschrijfdatum van appellante in het handelsregister ligt niet in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Dat de afbakening van de doelgroep, zoals neergelegd in artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL, in het geval van appellante tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de SVL, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Appellante heeft daarnaast haar stelling dat sprake is van liquiditeitsproblemen waardoor zij niet in staat is haar vaste lasten te betalen, niet onderbouwd. Dat in het geval van appellante sprake is van onevenredige gevolgen, is naar het oordeel van het College niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. drs. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
w.g. T. Pavićević w.g. L. van Loon
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL)
Artikel 2.1.1. (verstrekking subsidie) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020;
(…)”
Artikel 2.1.4. (afwijzingsgronden) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)”