ECLI:NL:CBB:2022:760

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
21/261
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake mestboete en overtredingen van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2021. Appellante, een erkend intermediair en transportbedrijf dat dierlijke meststoffen exporteert, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij boetes zijn opgelegd wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De minister legde in totaal € 1.100,- aan boetes op voor vier overtredingen, waarvan er één in de bezwaarprocedure is ingetrokken, waardoor het totaalbedrag verlaagd werd naar € 900,-. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellante de overtredingen heeft begaan en dat zij niet in haar belangen is geschaad door het niet tijdig ontvangen van het verslag van de hoorzitting.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de cautie niet is verleend en dat de minister ten onrechte de laagste boete heeft ingetrokken. Het College heeft echter vastgesteld dat de minister met feitelijke constateringen in het rapport van bevindingen heeft aangetoond dat de overtredingen zijn begaan. De stelling van appellante dat de cautie niet is gegeven, werd door het College verworpen, omdat uit het rapport blijkt dat de cautie wel degelijk is verleend. Het College heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing van het College is openbaar uitgesproken op 15 november 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/261
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2022 op het hoger beroep van:

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. V.W.J.H. Kobossen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2021, zaaknummer 20/794, in het geding tussen

appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister)

(gemachtigden: mr. H.J. Kram en mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (rechtbank) van 15 januari 2021 (niet gepubliceerd) (hierna: aangevallen uitspraak).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het College heeft de zaak op 7 juli 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. V.W.J.H. Kobossen, mr. H.J. Kram en mr. E.J.H. Jansen.

Grondslag van het geschil

1.1
Appellante is erkend intermediair en exploiteert een transportbedrijf dat onder andere dierlijke meststoffen exporteert. Een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft op 20 september 2019 een controle uitgevoerd naar het vervoer van dierlijke meststoffen door appellante. Van deze controle is op 22 oktober 2019 een rapport van bevindingen opgemaakt.
1.2
Bij besluit van 8 november 2019 heeft de minister aan appellante boetes opgelegd van in totaal € 1.100,- wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw). Appellante heeft volgens de minister ten eerste gehandeld in strijd met de artikelen 56 en 122, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling), door bij het vervoeren van mest niet op de voorgeschreven manier de gegevens van Automatische Gegevens Registratie (AGR) en satellietvolgapparatuur (GPS) vóór en tijdens het laden, tijdens het vervoer en tijdens het lossen, vast te leggen en elektronisch te verzenden door middel van het daarvoor door RVO ter beschikking gestelde portaal. Voor dit feit, dat volgens de minister onder feitcode M269 valt, heeft de minister een boete opgelegd van € 300,-. Ten tweede heeft appellante volgens de minister als vervoerder van mest in strijd met artikel 53, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) de gegevens van het transport niet volledig op het VDM ingevuld. Voor dit feit, dat volgens de minister onder feitcode M302 valt, heeft de minister een boete opgelegd van € 200,-. Ten derde heeft appellante volgens de minister als vervoerder van mest in strijd met artikel 53, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit een vervoersbewijs niet naar waarheid opgemaakt door een onjuist kenteken in te vullen. Voor dit feit, dat volgens de minister onder feitcode M303 valt, heeft de minister een boete opgelegd van € 300,-. Ten vierde heeft appellante volgens de minister in strijd met artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, het gewicht van een vracht dierlijke meststoffen niet onverwijld na de aanvang van het transport bepaald. Voor dit feit, dat volgens de minister onder feitcode M500 valt, heeft de minister een boete opgelegd van € 300,-. Deze overtredingen hebben plaatsgevonden bij een transport op 20 september 2019.
1.3
Bij beslissing op bezwaar van 25 maart 2020 heeft de minister het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 8 november herroepen in die zin dat de minister de tweede overtreding (feitcode M302) heeft laten vervallen. Het totale boetebedrag is daarom verlaagd naar € 900,-. Ook heeft de minister appellante een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.050,-.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, voor zover voor het hoger beroep van belang, geoordeeld dat appellante de genoemde overtredingen heeft begaan. Verder heeft zij overwogen dat niet is gebleken dat appellante op enige manier in haar belangen is geschaad nu zij kennelijk eerst in de beroepsfase een afschrift heeft gekregen van het verslag van de hoorzitting. Ten aanzien van appellantes betoog dat de minister ten onrechte een dubbele beboeting van één VDM in stand heeft gelaten heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister het gestelde verwijt in de bezwaarprocedure heeft onderkend en om die reden bij het bestreden besluit de overtreding met feitcode M302 heeft ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Voor de beoordeling van deze zaak gaat het College uit van het wettelijk kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3.2
Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat zij haar algemene hogerberoepsgrond over het onverkort handhaven van de eerder aangevoerde gronden van bezwaar en beroep intrekt. Zij handhaaft de hogerberoepsgronden die zij uitdrukkelijk heeft aangevoerd. Het College zal deze vier hogerberoepsgronden hieronder achtereenvolgens bespreken.
Overtreding
4.1
Ten eerste voert appellante aan dat zij, anders dan de rechtbank overweegt, niet erkent dat zij de geconstateerde overtredingen heeft begaan. Ten aanzien van de derde overtreding voert zij aan dat nergens is voorgeschreven dat een kenteken moet worden ingevuld op het vervoersbewijs. Wat betreft de vierde overtreding stelt appellante dat het wegen wel degelijk onverwijld en op een juiste locatie heeft plaatsgevonden.
4.2
Deze hogerberoepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft niet overwogen dat appellante zou hebben erkend dat zij de overtredingen heeft begaan; de rechtbank heeft alleen vastgesteld dat appellante de overtredingen deels niet inhoudelijk heeft weersproken. Wat betreft de derde overtreding blijkt uit het rapport van bevindingen dat appellante op het vervoersbewijs een onjuist kenteken heeft ingevuld. Appellante heeft dit op zichzelf niet betwist. Anders dan appellante betoogt, moet op het vervoersbewijs een kenteken worden ingevuld. Dit blijkt uit het door de regelgever vastgestelde modelvervoersbewijs, opgenomen in bijlage F, onder A, bij de Uitvoeringsregeling. Dit betekent dat bij het invullen van een onjuist kenteken wordt gehandeld in strijd met artikel 53, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit. Op grond van deze bepaling draagt de vervoerder er zorg voor dat het vervoersbewijs volledig en naar waarheid wordt ingevuld. De minister heeft ten aanzien van deze overtreding dus aangetoond dat deze is begaan. Wat betreft de vierde overtreding is in het rapport van bevindingen vermeld dat het wegen heeft plaatsgevonden op een weegstation op een afstand van 120 km van de laadlocatie, terwijl dat ook mogelijk was bij een op 4 km afstand gelegen loon- en grondverzetbedrijf. Appellante heeft niets naar voren gebracht ter betwisting van deze constateringen. De minister heeft dan ook aangetoond dat appellante deze overtreding heeft begaan. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante de overtredingen heeft begaan.
Cautie
5.1
Appellante voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat op geen enkel moment de cautie is gegeven, aan de directeur van appellante noch aan de chauffeur van het voertuig waarmee het transport op 20 september 2019 is uitgevoerd.
5.2
De minister heeft met de feitelijke constateringen, zoals beschreven in het rapport van bevindingen, reeds aangetoond dat appellante de geconstateerde overtredingen heeft begaan. De op 10 oktober 2019 afgegeven verklaringen van de directeur en de chauffeur zijn dan ook niet relevant voor het bewijs van de overtredingen. Reeds daarom leidt de hogerberoepsgrond niet tot het ermee beoogde doel. Daarbij komt dat in het rapport van bevindingen uitdrukkelijk is vermeld dat op 20 september 2019 aan de chauffeur en op 10 oktober 2019 aan de directeur van appellante voorafgaand aan de verhoren de cautie is gegeven. Wat appellante heeft aangevoerd, geeft geen reden voor twijfel aan de juistheid van de inhoud van dit rapport. Dat al eerder dan op 20 september 2019 respectievelijk 10 oktober 2019 sprake was van een verhoor als bedoeld in artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht, is niet gebleken. Eerder dan 20 september 2019 kan sowieso niet, omdat op die datum het transport pas plaatsvond dat aanleiding gaf tot het onderzoek. De tweede hogerberoepsgrond slaagt dus evenmin.
Verslag hoorzitting
6.1
Ten derde voert appellante aan dat de rechtbank onder 4.2 van de aangevallen uitspraak de feitelijke en juridische gang van zaken met betrekking tot de hoorzitting en het verslag daarvan miskent. Gedurende de hoorzitting in bezwaar is appellante meegedeeld dat het verslag van de hoorzitting gelijktijdig met de beslissing op bezwaar zou worden toegezonden. Dat is niet gebeurd. Volgens appellante maakt dit dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen.
6.2
Het College is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat appellante op enige manier in haar belangen is geschaad nu zij eerst in de beroepsfase een afschrift heeft gekregen van het verslag van de hoorzitting. Appellante heeft dit ook in hoger beroep op geen enkele wijze toegelicht. De derde hogerberoepsgrond slaagt niet.
Hoogte boete
7.1
Ten vierde voert appellante in hoger beroep aan dat zij ten aanzien van één VDM meerdere malen ten onrechte is beboet. Het enkele ambtshalve laten vallen van één van de gestelde overtredingen neemt de onrechtmatigheid ten aanzien van de overige gestelde overtredingen niet weg. Daarbij komt dat de minister ten onrechte de hoogste boete in stand heeft gelaten.
7.2
Het standpunt van appellante dat het ambtshalve laten vallen van één van de gestelde overtredingen in de beslissing op bezwaar niet de onrechtmatigheid wegneemt ten aanzien van de overige gestelde overtredingen, volgt het College niet. Dat de minister in de beslissing op bezwaar één gestelde overtreding wegneemt en als gevolg hiervan het totaalbedrag van de boetes met € 200,- heeft verlaagd, betekent niet dat hiermee het primaire besluit geen stand kan houden. De stelling dat de minister in de beslissing op bezwaar ten onrechte de laagste boete wegneemt, vindt geen steun in het recht.

Slotsom

8. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. H.L. van der Beek en mr. D. Brugman in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.
w.g. J.L. Verbeek w.g. T. Kuiper
Bijlage regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

“Artikel 5:10a
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende
sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te
leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot
antwoorden.

Meststoffenwet

Artikel 15
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.
(…)
Artikel 51
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen artikelen 7, 9, tweede en derde lid, 11, tweede en derde lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en
zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40.

Uitvoeringsbesluit

Artikel 53
1. Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
2. De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3. Het vervoersbewijs wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en bevat in ieder geval gegevens over:
a. de leverancier, de vervoerder en de afnemer;
b. het tijdstip en de locatie van laden en lossen;
c. de hoeveelheid meststoffen; en
d. het soort meststoffen.
4. De gegevens op het vervoersbewijs worden niet gewijzigd of onleesbaar gemaakt.
5. Terzake van de ondertekening van het vervoersbewijs kunnen de leverancier, de vervoerder en de afnemer elkaar niet machtigen.
6. De op het vervoersbewijs ingevulde gegevens worden op elektronische wijze bij Onze Minister ingediend.
7. De vervoerder bewaart het vervoersbewijs en de leverancier en de afnemer bewaren een afschrift van het vervoersbewijs als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel, 39 onderscheidenlijk artikel 32.
Artikel 54
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de overige op het vervoersbewijs te vermelden gegevens;
b. de wijze en het tijdstip waarop het vervoersbewijs door de leverancier, de vervoerder en de afnemer wordt opgemaakt en ondertekend;
c. de overige ter zake van een vracht dierlijke meststoffen te verstrekken gegevens;
d. de wijze en het tijdstip waarop de op het vervoersbewijs ingevulde gegevens alsmede de gegevens, bedoeld in onderdeel c, worden ingediend; en
(…)

Uitvoeringsregeling

Artikel 55
1. Het vervoer van dierlijke meststoffen vindt uitsluitend plaats, indien de in artikel 53 bedoelde apparatuur zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang adequaat functioneert.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen middels een transportvoertuig, indien het niet adequaat functioneren van de apparatuur is veroorzaakt door een storing die door de vervoerder terstond telefonisch is gemeld aan meldkamer van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en indien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit toestemming heeft verleend voor het vervoer.
3. De in het tweede lid bedoelde toestemming kan ten hoogste voor een periode van 24 uur worden verleend en kan de verplichting inhouden van het vervoer elektronisch of telefonisch mededeling te doen voordat het laden van het transportmiddel plaatsvindt, waarbij de gegevens, bedoeld in artikel 58, tweede lid, worden verstrekt.
Artikel 56
1. De vervoerder legt voordat het laden van drijfmest plaatsvindt het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen vast in de AGR-apparatuur door het nummer elektronisch vanaf het vervoersbewijs dierlijke meststoffen in te lezen.
2. De vervoerder draagt er zorg voor dat tijdens het laden van drijfmest door de AGR-apparatuur tenminste de volgende gegevens automatisch worden vastgelegd:
a.het serienummer van de AGR-apparatuur;
b.de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking; en
c.het combinatienummer.
3. De vervoerder draagt er zorg voor dat bij het vervoer van drijfmest de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens voortdurend en automatisch in de AGR-apparatuur worden vastgelegd.
4. De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden en het lossen van drijfmest door de AGR-apparatuur de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de locatie, de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, onderscheidenlijk de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel automatisch worden vastgelegd en met de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens elektronisch aan de minister worden verzonden.
5. De vastlegging van de op een vracht dierlijke meststoffen betrekking hebbende gegevens in de AGR-apparatuur geschiedt zodanig dat er een eenduidig verband is tussen de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde gegevens.
Artikel 76
Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen onverwijld na aanvang van het vervoer bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
(…)
Artikel 122
(…)
De in artikel 33b, vijfde lid, van de wet bedoelde elektronische verstrekking van gegevens, de in de artikelen 55, vierde lid, 56, 81, eerste lid, en 92b, vierde en vijfde lid, bedoelde elektronische verzending van gegevens, de in de artikelen 48, vijfde lid, 52, 57a en 58 bedoelde elektronische mededelingen en verstrekkingen van gegevens, de in de artikelen 28a, onderdeel e, en 35f, tweede lid, bedoelde elektronische aanmelding en de in de artikelen 64 en 69a, bedoelde elektronische indiening van gegevens geschieden met gebruikmaking van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal.
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.”