In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een rundveehouder, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij alle runderen op zijn bedrijf als verdacht van runderbrucellose waren aangemerkt. Dit leidde tot een bedrijfsblokkade en strikte voorwaarden voor de afvoer van melk en rauwe melkproducten. De appellant had eerder een schadevergoedingsverzoek ingediend, dat door de minister was afgewezen. De appellant stelde dat hij door de bedrijfsblokkade onevenredig veel schade had geleden, die veel hoger was dan de eerder ontvangen tegemoetkoming van € 1.950,-. Hij voerde aan dat hij door de blokkade niet in staat was om kalveren af te voeren en dat hij hierdoor financieel benadeeld was.
De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de bedrijfsblokkade terecht was opgelegd, gezien de positieve uitslag van de brucellose-test. De minister betoogde dat de gezondheid van mens en dier voorop staat en dat de financiële belangen van de appellant niet zwaarder wegen. Het College oordeelde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding, omdat de bedrijfsblokkade rechtmatig was en de appellant niet had aangetoond dat hij onevenredige schade had geleden die buiten zijn normale bedrijfsrisico viel. Het College verklaarde de beroepen van de appellant ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak benadrukt de afweging tussen de volksgezondheid en de financiële belangen van ondernemers in de agrarische sector, en bevestigt dat de overheid maatregelen kan nemen ter bescherming van de gezondheid van dieren, zelfs als dit leidt tot financiële schade voor de betrokken ondernemers.