ECLI:NL:CBB:2022:736

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
22/194
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze zaak heeft appellante, een onderneming, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart 2021. Het primaire besluit, waarbij de subsidieaanvraag werd afgewezen, dateert van 9 juni 2021. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard, volgde op 21 december 2021. De appellante stelde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, omdat een menselijke fout van een medewerker van haar gemachtigde de oorzaak was van de te late indiening. Daarnaast voerde zij aan dat verweerder had toegezegd dat haar zaak aan een klankbordgroep zou worden voorgelegd en dat zij ten onrechte niet was gehoord.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 1 november 2022 uitspraak gedaan. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals de menselijke fout van de medewerker, waren voor haar risico. Bovendien was niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een toezegging had gedaan over de behandeling van het bezwaar. Het College concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: drs. W. de Vries),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. R.E. Groenewold en C. Zieleman LLB).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart 2021 (Q1 2021) afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 28 september 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Tussen partijen is niet in geschil en ook het College stelt vast dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De vraag is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellante voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat door een menselijke fout van een medewerker van haar gemachtigde het bezwaarschrift te laat is verzonden. Appellante voert verder aan dat verweerder zou hebben toegezegd dat haar zaak zou worden voorgelegd aan de klankbordgroep. Tenslotte voert appellante aan dat zij ten onrechte niet is gehoord.
4. Het College oordeelt dat de door appellante aangevoerde omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Dat een medewerker van de gemachtigde van appellante, aan wie appellante de indiening van haar bezwaarschrift heeft overgelaten, het bezwaarschrift te laat heeft verzonden, is een omstandigheid waarvan de gevolgen voor risico van appellante komen. Appellante heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zou hebben toegezegd dat haar bezwaar alsnog zou worden behandeld dan wel zou worden voorgelegd aan een klankbordgroep. Uit de door haar overgelegde emailberichten valt dit in elk geval niet af te leiden. Verweerder betwist ook een dergelijke toezegging te hebben gedaan. Verweerder heeft het bezwaar van appellante daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb heeft mogen afzien van het horen van appellante.
5.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de stelling van appellante dat zij in aanmerking komt voor subsidie komt het College niet toe. Ten overvloede merkt het College nog wel op dat ter zitting is besproken dat in het e-mailbericht van appellante van 10 februari 2022 een verzoek om herziening van het primaire besluit kan worden gelezen.
6. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.
w.g. D. Brugman w.g. I.S. Post