1.3Appellante is het hier niet mee eens. Volgens appellante moet het project worden gekwalificeerd als industrieel onderzoek en is een aantal afgewezen kostenposten wel subsidiabel.
Is sprake van industrieel onderzoek of van experimentele ontwikkeling?
2. Appellante voert aan dat het project is gericht op het verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van een nieuw product of procedé. Het gaat om nieuwe kennis over de doorontwikkeling en inzet van een mestverzamelrobot, in combinatie met onderzoek naar de invloed van ureaseremmer EOW op de biofilm op de G6 vloer en optimalisatie van de hydrolysestap om het vergistingsproces in de mestvergister te verbeteren. De hypothese is dat de mestverzamelrobot op een vloer voor primaire mestscheiding gerichter en grondiger kan reinigen dan een conventionele mestschuif. Daardoor wordt de effectiviteit van ureaseremmers verbeterd en dus een hogere emissiereductie behaald. De robot wordt zelflerend door weeg- en meetsensoren en Ultra White Band positioneringstechnologie. Ook wordt de robot uitgerust met een vloeistofdoseersysteem voor het doseren van EOW. Kennis en vaardigheden over de ontwikkeling en inzet van een mestverzamelrobot in combinatie met de toepassing van EOW zijn er niet. Er zal dan ook een nieuwe verwerkingstechnologie worden ontwikkeld. Er is dus sprake van de creatie van complexe systemen die continu gemonitord moeten worden om te komen tot een optimale werking. Al met al vallen de activiteiten in het project volgens appellante binnen de omschrijving van industrieel onderzoek en had verweerder dus moeten uitgaan van een subsidiepercentage van 50% in plaats van de 25% die hoort bij experimentele ontwikkeling.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het project weliswaar onbekende parameters aanwezig zijn, maar dat alle technieken en materialen die gebruikt worden reeds bestaan, en daarom geen sprake is van industrieel onderzoek. Zo is de mestrobot waar het hier om gaat (type Barn E-1850), een doorontwikkeling van de JOZ JT200 EVO mestrobot die al meer dan tien jaar succesvol wordt ingezet en ook al een sproeifunctie als optie heeft. Verder is van belang dat de aanpassingen aan de robot niet binnen het project in daadwerkelijke samenwerking worden gedaan. De leverancier doet dit namelijk in opdracht van de melkveehouderij en is zelf geen deelnemer in het project. Verder is de techniek van het geautomatiseerd doseren van ureaseremmers en water en het in combinatie daarmee 24/7 monitoren van de stalgassen volgens verweerder niet nieuw; deze technieken vormen een gebruikelijk aanbod en worden al toegepast. Ook in dit opzicht kwalificeert het project dus niet als industrieel onderzoek. De investeringen in het project zijn niet gericht op het in aanmerkelijke mate ingrijpen in de werking, het ontwerp, of de functie van de technieken. Uit het projectplan blijkt juist dat de investeringen zien op de aanschaf van (aangepaste) technieken om als toepassing, in samenhang en afstemming met elkaar, tot lagere emissies te komen. Daarmee is volgens verweerder sprake van experimentele ontwikkeling.
Beoordeling door het College
4. De begrippen industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling zijn in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (algemene groepsvrijstellingsverordening, AGVV) als volgt gedefinieerd:
“85. „
industrieel onderzoek”: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
86. „
experimentele ontwikkeling”: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten.
Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden”
5. Het College is gelet op deze definities van oordeel dat verweerder het project terecht heeft gekwalificeerd als experimentele ontwikkeling en dus terecht is uitgegaan van een subsidiepercentage van 25%. Uit het projectplan blijkt immers dat het project is gericht op het toepassen van bestaande technieken om, in samenhang en afstemming met elkaar, een betere mestscheiding te bewerkstelligen en daarmee een emissiereductie te realiseren. Het gaat niet om het ontwikkelen van nieuwe technieken in een laboratoriumomgeving, maar om het toepassen ervan in praktijkomstandigheden, namelijk de veehouderijlocatie. Dat alle technieken en materialen die gebruikt worden, zoals de mestrobot met sproeifunctie en het geautomatiseerde doseersysteem en de positioneringstechnologie, al bestaan, heeft appellante ook niet betwist. In het project worden deze bestaande materialen en technieken gecombineerd en doorontwikkeld, om zo tot een aangepaste verwerkingstechnologie te komen. Het project is niet gericht op het in aanmerkelijke mate ingrijpen in de werking, het ontwerp, of de functie van de technieken. Al met al kwalificeert het project daarom niet als industrieel onderzoek en gaat een vergelijking met het project dat aan de orde was in de uitspraak van het College van 6 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:678), waarnaar appellante in haar beroepschrift heeft verwezen, niet op.