ECLI:NL:CBB:2022:723

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
21/854
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar algemeen verbindend verklaring AVINED

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een adviseur in de pluimveesector, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de algemeen verbindend verklaring van de onderzoeks- en innovatieagenda van de brancheorganisatie AVINED, maar dit bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard. De appellant stelde dat hij als adviseur van niet bij AVINED aangesloten pluimveehouders belang had bij deze verklaring, maar het College oordeelde dat hij geen rechtstreeks belanghebbende was in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College concludeerde dat de belangen van de appellant afgeleid waren van de belangen van de pluimveehouders waarvoor hij adviseert, en dat deze belangen niet voldoende waren om als rechtstreeks betrokken te worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eigen, zelfstandig belang om als belanghebbende te worden erkend. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 21/854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2021 heeft verweerder de onderzoeks- en innovatieagenda van de brancheorganisatie in de pluimveesector AVINED algemeen verbindend verklaard.
Bij besluit van 28 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen deze algemeenverbindendverklaring niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2022. Aanwezig waren appellant en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bezwaar van appellant tegen het algemeen verbindend verklaren van de voorschriften op het gebied van onderzoek en innovatie en de financiering daarvan van de brancheorganisatie in de pluimveesector AVINED niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen (rechtsreeks) belanghebbende is bij dit besluit. Verweerder stelt dat de belangen die appellant heeft bij de algemeenverbindendverklaring zijn afgeleid van de belangen van de ondernemers waar hij zijn diensten aan verleend. Die belangen zijn daarom niet rechtstreeks bij het besluit betrokken.
2. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij sinds 2005 als pluimveehouder bekend is met het Productschap Pluimvee en Eieren, dat in 2015 is opgeheven, en dat hij vanaf 2017 als zelfstandig adviseur is betrokken bij zaken die voorheen door het Productschap en nu door AVINED worden behandeld. De gang van zaken na de opheffing van het Productschap heeft de specifiek aandacht van appellant, vooral vanwege de slechte communicatie tussen AVINED en de niet aangesloten pluimveehouders waarvoor appellant als adviseur optreedt. In dit verband heeft appellant inbreng gegeven bij de internetconsultaties over de algemeenverbindendverklaring van voorschriften van AVINED. Appellant heeft op de zitting desgevraagd beaamd dat hij het bezwaar alleen voor zichzelf heeft ingediend en niet namens anderen.
3. Het College is van oordeel dat appellant geen rechtstreeks belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant stelt dat hij als adviseur van niet bij AVINED aangesloten pluimveehouders belang heeft bij de algemeenverbindendverklaring. Dat belang is echter onvoldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt. Hierna motiveert het College zijn oordeel.
4. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb definieert de belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 30 maart 2021, onder 6.3, ECLI:NL:CBB:2021:349). Dat belang moet rechtsreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken.
5. Bij de beantwoording van de vraag wanneer het belang bij een besluit van een derde die in een (doorgaans contractuele) relatie staat met een ander (doorgaans de geadresseerde van dat besluit), daarbij niettemin rechtstreeks is betrokken zoekt het College aansluiting bij de conclusie van A-G Widdershoven, in het bijzonder bij het daarin geformuleerde normatieve uitgangspunt dat de derde toegang moet hebben tot de bestuursrechter en dus als belanghebbende moet worden aangemerkt als hij door het besluit wordt geraakt in een recht of een rechtens beschermd belang (zie de uitspraken van het College van 13 oktober 2020, ECLI:NL:CBB:2020:748, en 26 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:442). Daarbij houdt het College vast aan de in de conclusie geformuleerde vuistregels; voor zover hier van belang de vuistregels 1, 3 en 4.
6. Vuistregel 1 stelt voorop dat als de derde ook los van de relatie met de ander (in de terminologie van de conclusie: de eerstbetrokkene) een eigen zelfstandig belang heeft bij het besluit, het belang van de derde (reeds) daarom rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Dat belang kan bestaan in een andere hoedanigheid, vanwege de reële mogelijkheid van schending van zijn aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend belang en mogelijk ook in andere gevallen. Vuistregel 3 heeft betrekking op de situatie waarin het belang van de derde uitsluitend bestaat als gevolg van de relatie met de eerstbetrokkene en de derde dus niet (daarnaast) een eigen zelfstandig belang heeft. Afgeleid belang moet de derde niet worden tegengeworpen als de betrokkenheid van zijn rechts- of belangpositie bij het besluit een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt (vuistregel 3). Ook in deze gevallen is het belang van de derde rechtstreeks bij het besluit betrokken. Afgeleid belang kan de derde wel worden tegengeworpen als zijn belang parallel loopt aan dat van de eerstbetrokkene en zijn belang uitsluitend via een contractuele relatie met de eerstbetrokkene bij dat besluit is betrokken (vuistregel 4).
7. Het College volgt verweerder in het oordeel dat appellant slechts een afgeleid en geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij de algemeenverbindendverklaring. Appellant heeft een parallel belang dat gelijkloopt aan het belang van de pluimveehouders die hij adviseert en dat het belang van die pluimveehouders zelf niet overtreft. Hoewel de algemeenverbindendverklaring de eigen, financiële, belangen van appellant via met pluimveehouders gesloten adviseringsovereenkomsten kan raken, heeft de algemeenverbindendverklaring geen direct gevolg voor de rechten en plichten van appellant in zijn hoedanigheid van adviseur. Appellant heeft dus niet een eigen zelfstandig belang bij het besluit, dat los staat van zijn parallelle belang met dat van de pluimveehouders. De problemen die appellant ervaart door de manier waarop AVINED communiceert met de niet aangesloten pluimveehouders rechtvaardigen geen zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming bij de bestuursrechter, omdat ook dat een belang is dat voortvloeit uit de contractuele relatie met de pluimveehouders die appellant adviseert.
8. Verweerder heeft het bezwaar van appellant terecht niet ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.
w.g. M. van Duuren w.g. M.B. van Zantvoort