1.3De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TLTO. In de aanvraag heeft appellante ingevuld dat de gemiddelde omzet of brutowinst in de jaren 2017, 2018 en 2019 in de periode 12 maart tot en met 11 juni (de referentieperiode) € 250.998,- bedraagt. Daarnaast heeft appellante in de aanvraag ingevuld dat de omzet of brutowinst die zij verwacht voor de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020 (de subsidieperiode) € 205.495,- bedraagt. Op grond van deze omzetgegevens heeft verweerder aan appellante een subsidie verleend. Op 27 augustus 2020 heeft appellante bij verweerder een verzoek tot vaststelling van de subsidie ingediend. De omzetgegevens die appellante heeft ingevuld bij het verzoek tot vaststelling zijn gelijk aan de omzetgegevens die appellante heeft ingevuld in de subsidieaanvraag.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat de omzetderving meer dan 30% bedraagt. Verweerder vergelijkt daarbij de omzet in de subsidieperiode met de gemiddelde omzet in de referentieperiode. Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder deze beslissing. Hij komt tot een percentage omzetderving van (slechts) 12,7 %, door 70% van het verschil in omzet tussen de referentieperiode en de subsidieperiode te delen door de gemiddelde omzet in de referentieperiode en te vermenigvuldigen met 100.
4. Appellante voert onder meer aan dat er geen grondslag is voor de vaststelling op nihil. In het verleningsbesluit is vermeld dat de subsidie is berekend aan de hand van de door appellante ingevulde omzetgegevens en dat, indien die gegevens bij de controle niet blijken te kloppen, de subsidie misschien nog wordt aangepast. In het geval van appellante waren de omzetgegevens juist. Dit wordt door verweerder ook niet betwist. Appellante mocht er dus op vertrouwen dat de subsidie in haar geval zou worden vastgesteld conform de verlening. In reactie op hetgeen verweerder ter zitting daarover heeft opgemerkt betwist appellante daarnaast dat zij op de hoogte had kunnen zijn van de door verweerder gebezigde uitvoeringspraktijk, inhoudende dat niet reeds bij de subsidieverlening is getoetst of zij op grond van de ingevulde omzetgegevens voldeed aan het drempelcriterium van 30% omzetderving. Op het moment dat appellante de aanvraag had ingediend, was er nog veel onduidelijk over de werking van de TLTO. Dit blijkt ook uit de discrepantie die er volgens haar is tussen de tekst van de TLTO en de daadwerkelijke uitvoering ervan door verweerder. Ook gelet hierop wist appellante niet dat de subsidieverlening mogelijk onjuist was. Verweerder dient daarom de subsidie alsnog vast te stellen op € 22.296,40.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht de subsidie heeft vastgesteld op
€ 0,-. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen ontleent aan artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De subsidieverlening was namelijk onjuist, omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de TLTO, inhoudende dat de omzetderving meer dan 30% bedraagt. Appellante wist dit of behoorde dit te weten. Het drempelcriterium van 30% omzetderving was algemeen bekend in de betreffende sector. Daarnaast volgt de voorwaarde ook rechtstreeks uit de relevante steunkaders.Met de wijziging van de TLTO van 12 juni 2020, is verduidelijkt dat de omzetderving moet worden berekend op de wijze zoals neergelegd in het tweede lid. Appellante voldoet hoe dan ook niet aan het drempelcriterium van 30% omzetderving. Het was dan ook ten tijde van de subsidieverlening al duidelijk dat appellante niet in aanmerking komt voor de subsidie. Appellante had dit behoren te weten. Verder stelt verweerder zich in dit kader op het standpunt dat op grond van het aanvraagformulier niet de verwachting is gewekt dat appellante, in afwijking van het vereiste van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de TLTO, recht heeft op een subsidie ter hoogte van € 22.296,40.
Beoordeling door het College