In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 oktober 2022, werd het beroep van appellante, G handelend onder de naam [naam 2], tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ongegrond verklaard. De zaak betreft de vaststelling van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin haar fosfaatrecht was verlaagd tot 0 kg, na eerder een verhoging naar 284 kg. De minister had een administratieve fout gemaakt bij de vaststelling van het aantal fosfaatrechten, wat leidde tot de onjuiste toekenning. Appellante stelde dat zij niet kon vermoeden dat het herzieningsbesluit onjuist was en dat zij mocht vertrouwen op de eerdere besluiten van de minister. Het College oordeelde echter dat appellante had moeten weten dat het fosfaatrecht te hoog was vastgesteld en dat zij niet kon rekenen op het vertrouwensbeginsel in deze situatie. De uitspraak benadrukt de grenzen van het vertrouwensbeginsel bij het herstellen van fouten door bestuursorganen. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.