ECLI:NL:CBB:2022:563

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/592
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om herziening van een eerder besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. Appellant had een aanvraag ingediend voor een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19. In een eerder besluit van 18 november 2020 was het bezwaar van appellant deels gegrond verklaard, maar het College had het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Appellant verzocht om herziening van het besluit van 18 november 2020, maar dit verzoek werd door de minister afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

Tijdens de zitting op 8 juni 2022 heeft appellant betoogd dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een wijziging van de SBI-code in het handelsregister, die volgens hem zou moeten leiden tot een hogere subsidie. De minister stelde echter dat de wijziging geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was, omdat deze niet relevant was voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Het College oordeelde dat de minister terecht het herzieningsverzoek had afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het College liet de vraag of er sprake was van nieuwe feiten in het midden, omdat zelfs bij heroverweging van het eerdere besluit geen andere uitkomst zou zijn bereikt.

De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, met mr. drs. L. van Loon als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door appellant ingediende verzoek om herziening van het besluit van 18 november 2020 afgewezen.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij het College als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft ingestemd met dat verzoek.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Appellant heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). Bij besluit van 17 juli 2020 heeft verweerder aan appellant een subsidie verleend ter hoogte van € 9.555,25. Verweerder heeft de subsidieverlening gebaseerd op de voor appellant in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven SBI-code 90.02 (Dienstverlening voor uitvoerende kunst). Bij besluit van 18 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van appellant deels gegrond verklaard. Verweerder ziet geen aanleiding om uit te gaan van een andere SBI-code dan de SBI-code 90.02. Wél gaat verweerder uit van andere omzetgegevens, op grond waarvan verweerder aan appellant een hogere subsidie heeft verleend, namelijk € 18.750,86. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door het College niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Op 18 maart 2021 heeft appellant bij verweerder een verzoek om herziening van het besluit van 18 november 2020 ingediend.
Besluitvorming van verweerder
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het herzieningsverzoek van appellant afgewezen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Daarbij heeft verweerder overwogen dat nieuwe rechtspraak, in andere procedures dan gericht tegen het betreffende besluit, niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Verweerder vindt daarnaast de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk.
Standpunt van appellant
3. Appellant voert aan dat verweerder het besluit van 18 november 2020 moet herzien en aan hem een hogere subsidie moet verlenen op grond van de SBI-code 59.11.1 of 59.20. Verweerder heeft bij het besluit van 18 november 2020 ten onrechte geen acht geslagen op de aanvulling op het bezwaarschrift die appellant op 11 november 2020 heeft ingediend. De aanvulling betreft een afschrift van de wijziging van 12 oktober 2020 van de SBI-code in het handelsregister van de KvK. Bij die wijziging zijn voor appellant de SBI-codes 59.20 en 59.11.1 ingeschreven. De wijziging ondersteunt het standpunt van appellant dat zijn bedrijfsomschrijving aanknopingspunten biedt om aansluiting te zoeken bij de gewenste SBI-codes. Verweerder heeft volgens appellant erkend dat hij de aanvulling op het bezwaarschrift niet in de beoordeling heeft meegenomen en heeft de toezegging gedaan er naar te kijken. Verweerder heeft de fout echter niet hersteld. De aanvulling op het bezwaarschrift is dus ten onrechte niet meegenomen in de besluitvorming. Indien verweerder de aanvulling wel zou hebben betrokken bij de beoordeling van het bezwaar, dan zou aan appellant een hogere subsidie zijn verleend. Dit blijkt mede uit dat verweerder bij de subsidieverlening op grond van de TVL voor het tweede kwartaal van 2021 wél is uitgegaan van de gewenste SBI-code.
Standpunt van verweerder
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen. De aanvulling op het bezwaarschrift kan niet worden gezien als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De aanvulling is een herhaling van de bezwaargrond die appellant op 12 oktober 2020 heeft ingediend. In de bezwaarfase heeft een integrale heroverweging plaatsgevonden waarbij de activiteiten van appellante, op basis van de inschrijving in het handelsregister op 15 maart 2020, opnieuw zijn beoordeeld. Dit heeft niet geleid tot het hanteren van een andere SBI-code. De aanvulling op het bezwaarschrift, zijnde een afschrift van de wijziging van de SBI-code in het handelsregister, had niet geleid tot een andere beslissing. Verweerder hoeft namelijk geen rekening te houden met wijzigingen (al dan niet met terugwerkende kracht) die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum 15 maart 2020. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van het College van 25 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:521). Daarnaast geldt volgens vaste jurisprudentie dat nieuwe rechtspraak niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Ook het feit dat verweerder op grond van een latere regeling bij de subsidieverlening wél is uitgegaan van de door appellant gewenste SBI-code 59.20, maakt niet dat sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Bovendien maakt dit ook niet dat verweerder in de periode juni tot en met september 2020 had moeten uitgaan van de SBI-code 59.20. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van 7 september 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:871). In de hier aan de orde zijnde periode kon de toepasselijke SBI-code niet worden bepaald aan de hand van de feitelijke werkzaamheden.
4.2
Verweerder vindt de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk. Verweerder is niet gehouden om een al in rechte onaantastbaar besluit te heroverwegen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van het College van 15 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:20). Appellant heeft niet ten volle gebruikgemaakt van de openstaande rechtsgang, omdat hij heeft nagelaten tijdig beroep in te dienen. Dit maakt echter niet dat verweerder gehouden is het besluit te herzien. Het ligt verder op de weg van appellant om te onderbouwen waarom in zijn geval sprake zou zijn van een evidente onredelijkheid indien verweerder het herzieningsverzoek afwijst. Dit heeft appellant niet gedaan.
Beoordeling
5.1
Appellant heeft op grond van artikel 4:6 van de Awb verweerder verzocht het besluit van 18 november 2020 te herzien en aan de hand van de aanvulling op het bezwaarschrift de SBI-code aan te passen en een hogere subsidie te verlenen. Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Het tweede lid van artikel 4:6 van de Awb bepaalt dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht het verzoek om herziening heeft afgewezen.
5.2
Bij een verzoek om herziening is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om het verzoek inhoudelijk te behandelen. Daarbij zal het bestuursorgaan het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen en kan het bestuursorgaan het verzoek inwilligen of afwijzen. Een bestuursorgaan mag dit ook als de aanvrager aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Daarmee geeft het bestuursorgaan dan overeenkomstige toepassing aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In dat geval toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat zo is, kan het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden de afwijzing van het verzoek om herziening in beginsel dragen. Dit is anders als de weigering door het bestuursorgaan om terug te komen van een eerder besluit naar het oordeel van de bestuursrechter evident onredelijk is (zie de uitspraak van het College van 3 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:781).
5.3
Het College kan in deze zaak de vraag of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in het midden laten. Ook al zou het besluit van 18 november 2021 volledig heroverwogen worden, dan zou dat niet tot een ander resultaat leiden dan in dit besluit is aangegeven. Volgens vaste rechtspraak hoeft verweerder namelijk geen rekening te houden met wijzigingen (al dan niet met terugwerkende kracht) die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum van 15 maart 2020. Ook biedt de TVL zoals die gold voor de subsidieperiode juni tot en met september 2020 geen ruimte om rekening te houden met de feitelijke werkzaamheden appellant (zie onder andere de hiervoor genoemde uitspraak van 7 september 2021). De aanvulling van 11 november 2020 had daarom ook niet tot een andere uitkomst geleid. Mede in dit licht is de weigering om het besluit van 18 november 2020 te herzien, ook niet evident onredelijk.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. drs. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. L. van Loon