In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een onderneming, en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) en ontving aanvankelijk een subsidie van € 15.828,41. Echter, bij het bestreden besluit van 21 december 2021 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de appellant.
De appellant stelde dat zijn feitelijke bedrijfsactiviteiten onder een andere SBI-code vielen dan die in het handelsregister was vermeld op de peildatum van 15 maart 2020. Hij voerde aan dat de administratieve nalatigheid om de SBI-code tijdig te wijzigen onterecht leidde tot een lagere subsidie. De appellant betoogde dat dit niet in verhouding stond tot zijn fout en dat het leidde tot rechtsongelijkheid, aangezien andere ondernemers met dezelfde activiteiten wel de juiste SBI-code hadden en daardoor meer steun ontvingen.
Het College oordeelde dat de staatssecretaris geen rekening hoefde te houden met wijzigingen in het handelsregister die na de peildatum waren doorgevoerd. De TVL-regeling bood geen ruimte om de feitelijke activiteiten van de appellant in de beoordeling mee te nemen. Het College volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de subsidie, omdat de SBI-code op de peildatum niet overeenkwam met de activiteiten die hij daadwerkelijk uitvoerde. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.