ECLI:NL:CBB:2021:871

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
21/194
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris over subsidie op basis van TVL-regeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een onderneming, en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) en ontving aanvankelijk een subsidie van € 15.828,41. Echter, bij het bestreden besluit van 21 december 2021 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de appellant.

De appellant stelde dat zijn feitelijke bedrijfsactiviteiten onder een andere SBI-code vielen dan die in het handelsregister was vermeld op de peildatum van 15 maart 2020. Hij voerde aan dat de administratieve nalatigheid om de SBI-code tijdig te wijzigen onterecht leidde tot een lagere subsidie. De appellant betoogde dat dit niet in verhouding stond tot zijn fout en dat het leidde tot rechtsongelijkheid, aangezien andere ondernemers met dezelfde activiteiten wel de juiste SBI-code hadden en daardoor meer steun ontvingen.

Het College oordeelde dat de staatssecretaris geen rekening hoefde te houden met wijzigingen in het handelsregister die na de peildatum waren doorgevoerd. De TVL-regeling bood geen ruimte om de feitelijke activiteiten van de appellant in de beoordeling mee te nemen. Het College volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de subsidie, omdat de SBI-code op de peildatum niet overeenkwam met de activiteiten die hij daadwerkelijk uitvoerde. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[naam onderneming] , te [plaats] , appellant,

(gemachtigde: J. Verkerk)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Scholtes).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellant op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) een subsidie toegekend van € 15.828,41.
Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens appellant is tevens verschenen [naam ] .

Overwegingen

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
Appellant heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL.
Over de onderneming van appellant was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code [.....] (dienstverlening voor vervoer over water) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving “Het verrichten van maritieme dienstverlening”.
Verweerder is bij de verlening van de subsidie uitgegaan van de onder SBI-code [.....] vallende activiteiten, waarbij de omvang van de vaste lasten forfaitair op 21% van de omzet is vastgesteld. Verweerder heeft de maatwerkprocedure in artikel 2, derde lid, van de TVL toegepast, maar is tot de conclusie gekomen dat dit appellant niet kan baten. Voor een geslaagd beroep op de maatwerkprocedure moet de bedrijfsomschrijving die op 15 maart 2020 geregistreerd stond in het handelsregister stroken met een SBI-code die in de bijlage van de TVL staat. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat uit de bedrijfsomschrijving niet blijkt dat appellant met boten personen vervoert of schepen met bemanning verhuurt. Verder geeft de TVL verweerder geen ruimte om op basis van de feitelijke activiteiten subsidie te verlenen. Verweerder merkt daarnaast op dat de subsidieregeling voor de bruine vloot niet van toepassing is op appellant, aangezien hij geen historisch zeilschip heeft.
Standpunt appellant
5. Appellant voert aan dat de feitelijke bedrijfsactiviteiten onder SBI-code [.....] (binnenvaart (passagiersvaart en veerdiensten)) vallen. Dit is inmiddels ook met terugwerkende kracht aangepast in het handelsregister. Appellant neemt de volledige verantwoordelijkheid voor het nalaten de SBI-code te wijzigen toen zijn activiteiten veranderden. Het gevolg komt hem echter onrechtvaardig voor, zeker gezien het geringe belang van de SBI-code onder normale omstandigheden. Het gevolg is namelijk dat hij de helft minder subsidie ontvangt en dit staat niet in verhouding tot zijn fout om in het verleden een administratieve handeling na te laten. Vanwege het doel waarmee de TVL gediend is zou het onredelijk zijn om de hoge vaste lasten van appellant niet te subsidiëren hierdoor. Het leidt ook tot rechtsongelijkheid omdat anderen met precies dezelfde bedrijfsactiviteiten die wel de juiste SBI-code hadden op 15 maart 2020, meer steun zouden krijgen dan zij die dat niet hadden.
6. Appellant beroept zich ook op een gegrondverklaring door verweerder van zijn bezwaar voor de TVL in Q1 van 2021. Daarin gaat verweerder wel over tot aanpassing van de SBI-code op basis van bewijs waaruit blijkt dat code [.....] past bij de feitelijke activiteiten van appellant op 15 maart 2020.
7. Daarnaast verwijst appellant naar de uitspraak van het College van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:595) waarin is geoordeeld dat een andere SBI-code gehanteerd moest worden op basis van de feitelijke activiteiten van de onderneming.
Beoordeling door het College
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de SBI-code [.....] op de peildatum 15 maart 2020 niet in het handelsregister stond vermeld. Ook is niet in geschil dat de bedrijfsomschrijving van appellant geen aanknopingspunt biedt om aan te sluiten bij een andere SBI-code.
9. Het College volgt verweerder in het standpunt dat hij geen rekening hoefde te houden met wijzigingen die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum van 15 maart 2020, ook niet als het gaat om wijzigingen met terugwerkende kracht. Verweerder is ook terecht voorbij gegaan aan de feitelijke bedrijfsactiviteiten van appellant. De TVL die gold toen appellant deze aanvraag deed, biedt geen ruimte om daar rekening mee te houden. Dat op grond van een latere regeling wel de feitelijke bedrijfsactiviteiten in de beoordeling konden worden meegenomen, maakt niet dat verweerder dat in dit geval ook had moeten doen.
10. Het beroep van appellant op de “Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot” slaagt niet omdat appellant geen historisch zeilschip heeft. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het College van 8 juni 2021 kan appellant niet baten omdat het in die uitspraak gaat over een ondernemer die, anders dan appellant, actief is in de historische zeilvaart.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van T.S. García Bijvoet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.
w.g. B. Bastein w.g. T.S. García Bijvoet
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL)
Artikel 2 van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode met de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de vierde kolom van de tabel in de bijlage, ten minste € 4.000 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage;
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien uit de aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten van de onderneming, waaronder de onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister, ten genoegen van de minister blijkt dat de onderneming een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage.”