ECLI:NL:CBB:2022:550

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
21/99
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebruik elektrische prikker bij varkens in slachthuis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een slachthuis tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die een boete van € 2.500,- had opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren. De overtreding betrof het overmatig gebruik van een elektrische prikker bij varkens die zich in de drijfgang bevonden. Appellante betwistte de motivering van het primaire besluit en stelde dat het rapport van bevindingen niet voldoende was om de overtreding te onderbouwen. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde echter dat het rapport voldoende feitelijke basis bood en dat de toezichthouder correct had gehandeld. De rechtbank had eerder de boete verlaagd, maar het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellante niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het gebruik van de prikker. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de prikker werd gebruikt, niet in overeenstemming waren met de geldende regelgeving, en dat de appellante onvoldoende had gedaan om de dieren te beschermen tegen onnodig lijden. De hogerberoepsgronden van appellante werden verworpen, en de beslissing van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/99
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 augustus 2022 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2020, kenmerk ROT 19/1740, in het geding tussen

appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (de minister),

(gemachtigde: mr. E.M.M. Geerligs).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 4 december 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:11160).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is voor appellante verschenen [naam 2] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 3] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 12 april 2017 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een controle verricht in het slachthuis van appellante. Het daarvan opgemaakte rapport (rapport van bevindingen) vermeldt:
“(…) Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de stal ter hoogte van de drijfgang naar de restrainer.
Ik zag daar dat bij de aanvang van het slachten een stalmedewerker de varkens vooruit dreef met (…) gebruik van een elektrische prikkelaar. Varkens die de vrije ruimte voor zich hadden, werden meermaals geprikt omdat ze niet snel genoeg in de drijfgang liepen. Varkens die achteruit de drijfgang weer uitkwamen, werden meermaals geprikt om ze alsnog vooruit te drijven. Varkens die geen vrije loopruimte voor zich hadden, werden eveneens geprikt. Soms werd de prikker op de flank gebruikt. (…)”
1.3
Bij besluit van 28 juli 2017 (het primaire besluit) heeft de minister aan appellante een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege overmatig gebruik van een elektrische prikker bij varkens die zich bevonden in de drijfgang die naar de restrainer voert. Volgens de minister heeft appellante daarmee artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en artikel 3, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en bijlage III, paragraaf 1.9, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009) overtreden.
1.4
Bij besluit van 27 februari 2019 waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij is tevens ingegaan op een door appellante overgelegde verklaring van haar medewerker [naam 4] .

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op de hoogte van de boete, het primaire besluit in zoverre herroepen en het boetebedrag met 15% verlaagd tot € 2.125,-. De reden hiervoor is dat op het moment waarop de rechtbank uitspraak deed de redelijke termijn met bijna anderhalf jaar was overschreden. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres en verweerder respectievelijk appellante en de minister moet worden gelezen.
“4.4. De rechtbank stelt voorop dat zij niet twijfelt aan de deskundigheid en integriteit van [naam 4] . De rechtbank moet echter beoordelen of zijn verklaring grond geeft voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouder zoals beschreven in het rapport van bevindingen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Uit het voorschrift in bijlage III, punt 1.9, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 volgt dat een elektrische prikstok alleen wordt gebruikt voor volwassen varkens die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. Voorts volgt uit dit voorschrift dat de schokken uitsluitend op de spieren van de achterpoten mogen worden gebruikt. In het rapport van bevindingen is duidelijk beschreven dat de prikstok werd gebruikt op varkens die niet stilstonden, maar die vooruit of achteruit liepen in de drijfgang, en dat er varkens werden geprikt die geen vrije loopruimte voor zich hadden. De enkele stelling van eiseres dat de dieren altijd ruimte hebben om vooruit te gaan, is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder op dit punt. Voorts is in het rapport van bevindingen duidelijk beschreven dat de elektrische prikstok soms op de flank werd gebruikt. De stelling van eiseres dat de dieren plotseling kunnen draaien waardoor de prikstok per ongeluk op de flank terecht kan komen leidt niet tot een ander oordeel, nu het voor de vaststelling van de overtreding niet relevant is of het feit doelbewust werd gepleegd. Dat de dieren op de betreffende dag onrustig waren, zoals [naam 4] heeft verklaard, doet er niet aan af dat eiseres volgens het voorschrift in Bijlage III, punt 1.9 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend zoveel mogelijk moet vermijden. (…)
4.5. (…)
Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend werd niet zo veel mogelijk vermeden en werd herhaaldelijk toegediend, ook als de dieren geen vrije ruimte vóór zich hadden om zich voort te bewegen. Het gebruik van het apparaat voldeed niet aan de voorwaarden want deze werd ook op de flank gebruikt. Eiseres heeft daarmee artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en bijlage III, paragraaf 1.9, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 verwijtbaar overtreden, zodat verweerder eiseres daarvoor een boete heeft kunnen opleggen van € 2.500,-.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. Appellante voert, samengevat, de volgende hogerberoepsgronden aan.
3.1
Het rapport van bevindingen schiet te kort om als afdoende motivering van het primaire besluit te dienen. De minister heeft dat ook onderkend, want er is getracht om het rapport van bevindingen aan te vullen met een nader e-mailbericht, gedateerd 16 augustus 2018, van de toezichthouder. De e-mail is geen aanvulling op het rapport van bevindingen, maar een nieuwe versie daarvan. Dat heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend. Ook is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat varkens op de flank zijn geprikt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is geen sprake van het toedienen van schokken op de flank als een varken per ongeluk door een plotselinge draai met de elektrische prikker in aanraking komt.
3.2
Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat zij niet twijfelt aan de integriteit en deskundigheid van [naam 4] , heeft zij de e-mail van de toezichthouder toch als leidend gebruikt. Door desondanks van de e-mail uit te gaan en te overwegen dat appellante er niet voor heeft gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard, heeft de rechtbank de uitspraak niet voldoende gemotiveerd.
4. Het College ziet aanleiding om de hogerberoepsgronden gezamenlijk te bespreken.
Naar het oordeel van het College is het rapport van bevindingen voldoende feitelijk en bestaat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen grond voor twijfel aan de juistheid van de daarin beschreven bevindingen. De toezichthouder heeft in de e-mail van 16 augustus 2018 naar aanleiding van het bezwaar nader toegelicht hoe de situatie was in het slachthuis ten tijde van het rapport. De bespiegelingen die de toezichthouder in de e-mail geeft van de toepasselijke normen, doen, wat daarvan ook zij, geen afbreuk aan de feitelijke waarnemingen van de toezichthouder op 12 april 2017 ten aanzien van de handelingen die de betreffende medewerker in het slachthuis met de prikker verrichtte. Appellante heeft die feitelijke waarnemingen niet betwist. De rechtbank heeft terecht de waarnemingen van de toezichthouder, zoals opgenomen in het rapport van bevindingen, aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag gelegd. Het College is met de rechtbank van oordeel dat in het rapport van bevindingen duidelijk is beschreven dat de prikker werd gebruikt op varkens die niet stilstonden, maar die vooruit of achteruit liepen in de drijfgang, dat er varkens werden geprikt die geen vrije loopruimte voor zich hadden en dat de enkele stelling van appellante dat de dieren altijd ruimte hebben om vooruit te gaan, onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder op dit punt. Dat de prikker soms op de flank van een varken werd gebruikt, heeft appellante evenmin betwist. De algemene stelling dat varkens plotseling kunnen draaien waardoor de prikker per ongeluk op de flank terecht kan komen, is in dit opzicht onvoldoende. Bovendien is dat ontoereikend om aan te nemen dat appellante geen enkel verwijt treft. Op grond daarvan heeft de minister, zoals de rechtbank heeft overwogen, terecht vastgesteld dat appellante er niet voor heeft gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanningen of lijden werd bespaard. Het gebruik van de prikker waarmee elektrische schokken werden toegediend werd namelijk niet zo veel mogelijk vermeden. De schokken werden herhaaldelijk toegediend, ook als de dieren geen vrije ruimte voor zich hadden om zich voort te bewegen. Het gebruik van de prikker voldeed bovendien niet aan de voorwaarden, omdat zij ook op de flank werd gebruikt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante daarmee artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en artikel 3, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en bijlage III, paragraaf 1.9, van Verordening heeft overtreden.
7. De hogerberoepsgronden slagen niet. Het college zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep is geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. R.C. Stam en mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.M.M. Bancken