4.4Omdat WP 2, 3 en 4 niet conform het projectplan zijn uitgevoerd en appellante dit ook niet tussentijds heeft gemeld of hiervoor ontheffing heeft gevraagd aan verweerder, heeft appellante in strijd gehandeld met de artikelen 36a en 37, eerste en derde lid, van het Kaderbesluit. Dit betekent dat verweerder in beginsel op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Awb bevoegd was de subsidie lager vast te stellen.
De kwaliteit van het onderzoek in WP 2
5. Appellante voert verder aan dat in WP 2 geen sprake is van een fundamentele fout, maar slechts van een kennelijke verschrijving. In de eindrapportage is per abuis vermeld dat “één 1MW RCG-systeem of meerdere tot 1MW gebundelde RCG-systemen ingezet zouden kunnen worden als primaire reserve”. Deze tekst had moeten luiden: “Technisch gezien betekent dit dat één 2MW RCG systeem of meerdere tot minimaal 2MW gebundelde RCG-systemen ingezet zouden kunnen worden als primaire reserve.” Volgens appellante heeft de verschrijving geen gevolgen voor de uitkomst van de rest van het onderzoek. De conclusie blijft hetzelfde, namelijk dat de terugverdientijd 8 jaar is. Appellante betwist daarnaast dat in het eindverslag eraan voorbij gegaan is dat FCR een symmetrisch product is. Het kan niet zo zijn dat het gehele onderzoek door de verschrijving betekenisloos is. Het project is juist betekenisvol gebleken. Appellante heeft aangeboden de verschrijving te herstellen en heeft een aangepaste versie van het eindverslag overgelegd. Verweerder wil die niet bij zijn beoordeling betrekken, maar had dat op grond van artikel 7:11 van de Awb wel moeten doen. Volgens appellante is tot slot onbegrijpelijk dat verweerder zijn conclusie op dit punt baseert op het advies van TenneT, terwijl dat advies slechts betrekking heeft op een klein onderdeel uit het eindrapport. TenneT is niet op de hoogte van het gehele onderzoek en heeft dus niet het eindrapport in zijn geheel kunnen beoordelen. Hierdoor is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
6. Verweerder stelt zich op basis van het eindverslag en een advies van TenneT van 22 juni 2020 op het standpunt dat het werk in WP 2 op fundamentele punten fout is uitgevoerd. Appellante heeft namelijk in het eindverslag vermeld dat het om een vermogen van 1 MW gaat en heeft dit consequent doorgezet in het eindrapport. Het gaat dus niet om een verschrijving in één zin, maar ook om het vervolg wat betreft opbrengsten en terugverdientijd. Daarnaast heeft appellante niet in het eindrapport verwerkt dat FCR een symmetrisch product is. Dit geeft blijk van onvoldoende deskundigheid. Kennelijk wist appellante niet dat het te leveren vermogen van 1 MW de ondergrens is en dat zowel meer als minder vermogen moet kunnen worden geleverd. Daarmee is de uitvoering van het project op een cruciaal punt tekortgeschoten en wel zodanig dat dit niet meer subsidiewaardig is. Dit kan niet worden hersteld door het indienen van een gewijzigd eindrapport. Over het advies van TenneT merkt verweerder op dat TenneT alleen is benaderd voor twee controlevragen. Hiervoor was het niet nodig dat TenneT over het volledige onderzoek beschikte.
Beoordeling door het College
7. Het College is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat in het eindrapport niet is verwerkt dat FCR een symmetrisch product is en er een fout is gemaakt omdat in het eindrapport is vermeld dat “één 1 MW RCG systeem of meerdere tot 1 MW gebundelde RCG-systemen ingezet zouden kunnen worden als primaire reserve”. Appellante erkent dat dit laatste een fout is en dat “1 MW” had moeten zijn: “2 MW”. Het College volgt appellante niet in haar betoog dat dit een kennelijke verschrijving is, omdat de fout inderdaad zoals verweerder heeft geconstateerd ook in andere passages in het eindrapport is doorgezet. Dit betekent dat appellante in het onderzoek een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit en de bruikbaarheid van het onderzoek. Verweerder heeft niet onzorgvuldig gehandeld door niet het gehele eindrapport aan TenneT ter beschikking te stellen. Verweerder heeft toegelicht dat aan TenneT alleen enkele controlevragen zijn gesteld, ter verificatie van bepaalde kengetallen. Verweerder heeft zijn conclusies mede op de antwoorden van TenneT gebaseerd. Appellante heeft deze antwoorden van TenneT niet betwist. Omdat de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, achteraf niet kan worden hersteld, heeft verweerder de gewijzigde versie van het eindrapport terecht niet bij zijn beoordeling betrokken. Wat er ook zij van de stelling van appellante dat de gemaakte fout geen gevolgen heeft voor de conclusie van het onderzoek dat de terugverdientijd 8 jaar is, uit het beroepschrift blijkt dat daarvoor een nadere onderbouwing van de berekening in het eindrapport nodig is. De grondslagen van die onderbouwing heeft appellante niet toegelicht. Appellante heeft WP 2 dus ook ondeugdelijk uitgevoerd.
Zijn de nihilstelling en terugvordering evenredig?
8. Hoewel appellante vindt dat het onderzoek in zijn geheel conform het projectplan is uitgevoerd, staat in ieder geval vast dat het onderzoek naar de technische haalbaarheid (WP 1 en 5) conform het projectplan is uitgevoerd. Aan WP 1 en 5 is in totaal 77% van de declarabele uren besteed. Verweerder handelt dan ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel door desondanks de subsidie op nihil vast te stellen. Het zou evenredig zijn om in ieder geval voor deze uren subsidie vast te stellen. Ook als niet naar uren, maar naar de inhoud van het onderzoek wordt gekeken, dan geldt dat met de technische haalbaarheid in ieder geval 50% van het project voldoet. In dat geval zou de subsidie dus in ieder geval op 50% vastgesteld moeten worden.
9. Volgens verweerder gaat het niet om declarabele uren, maar om subsidiabele kosten overeenkomstig het projectplan en de begroting. De kern van het project wordt volgens verweerder gevormd door WP’s 2, 3 en 4. Aangezien deze WP’s niet overeenkomstig het projectplan zijn uitgevoerd, is volgens verweerder een vaststelling op nihil passend. Het is niet zo dat alle kosten die in beginsel als subsidiabele kosten zijn gemaakt, moeten leiden tot een gedeeltelijke vaststelling. Inhoudelijk hebben WP 1 en 5 namelijk niet veel toegevoegd, omdat WP 2, 3 en 4 met onvoldoende resultaat zijn uitgevoerd.
Beoordeling door het College