ECLI:NL:CBB:2022:508

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
17/245 en 19/1614
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsrechten en gebruikstitel in de landbouwsector

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, zijn er twee zaken aan de orde: zaaknummer 17/245 en 19/1614. De eerste zaak betreft een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 31 maart 2016, waarbij betalingsrechten zijn toegewezen aan een melkveehouderij. Dit besluit werd door de minister in een later besluit van 17 januari 2017 ongegrond verklaard, waarop de melkveehouderij beroep heeft ingesteld. De tweede zaak betreft een herberekening van uitbetalingen aan een andere firma, Gebroeders [naam 2], voor het jaar 2015, waarbij een bedrag van € 16.518,22 werd teruggevorderd. Dit besluit werd ook door de minister ongegrond verklaard, waarna de firma beroep heeft ingesteld.

De zittingen voor beide zaken vonden plaats op 26 juli 2022, waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld. Het College heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na sluiting van het onderzoek. In de uitspraak werd de minister veroordeeld in de proceskosten van Gebroeders [naam 2] tot een bedrag van € 1.518,-. Het College verklaarde het beroep van de melkveehouderij ongegrond en het beroep van Gebroeders [naam 2] gegrond, waarbij het bestreden besluit werd vernietigd en het eerdere besluit herroepen. Het College oordeelde dat Gebroeders [naam 2] op 15 mei 2015 over het perceel beschikte en dat de melkveehouderij geen recht had op de betalingsrechten, omdat deze geen pachtovereenkomst had gesloten.

De uitspraak heeft ook gevolgen voor andere besluiten die niet in deze procedure zijn behandeld, en de minister heeft toegezegd de gevolgen van deze uitspraak voor de uitbetalingen in de opvolgende jaren te onderzoeken.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/245 en 19/1614
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaken tussen

Melkveehouderij [naam 1] , te [woonplaats 1] , hierna: [naam 1] (gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten) Firma Gebroeders [naam 2] , te [woonplaats 2] , hierna: [naam 2]

(gemachtigde: mr. P. Stehouwer),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Anvelink en mr. M.M.J. Hunting).

Procesverloop

17/245Bij besluit van 31 maart 2016 heeft verweerder aan [naam 1] betalingsrechten toegewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het besluit van 17 januari 2017 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 17/245.
Verweerder heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
19/1614Bij besluit van 12 juli 2019 heeft verweerder de uitbetaling van de betalingsrechten (basisbetaling) en vergroeningsbetaling van [naam 2] voor het jaar 2015 herberekend en opnieuw vastgesteld en een bedrag van € 16.518,22 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 september 2019 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van [naam 2] ongegrond verklaard.
[naam 2] heeft tegen het besluit van 26 september 2019 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 19/1614.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021 en is toen geschorst.
17/245 en 19/1614Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. De zaken zijn gevoegd behandeld. [naam 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens [naam 2] is verschenen [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
  • verklaart in de zaak 17/245 het beroep van [naam 1] tegen het besluit van 17 januari 2017 ongegrond;
  • verklaart in de zaak 19/1614 het beroep van [naam 2] tegen het besluit van 26 september 2019 gegrond;
  • vernietigt in de zaak 19/1614 het bestreden besluit van 26 september 2019;
  • herroept in de zaak 19/1614 het besluit van 17 juli 2019;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 in de zaak 19/1614 aan [naam 2] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [naam 2] tot een bedrag van€ 1.518,-.

Overwegingen

1. [naam 1] en [naam 2] hebben hetzelfde perceel opgegeven in hun Gecombineerde opgave voor het jaar 2015. Aanvankelijk heeft verweerder de betalingsrechten voor dit perceel aan [naam 2] toegewezen en uitbetaald. [naam 1] is het daar niet mee eens. Hij meent dat hij recht heeft op de betalingsrechten voor dit perceel en de uitbetaling daarvan.
2. De vraag die het College in deze uitspraak moeten beoordelen is wie aanspraak maakt op de betalingsrechten voor dit perceel en de uitbetaling daarvan in 2015. Naar het oordeel van het College maakt [naam 2] hier aanspraak op. Hieronder vat het College eerst het wettelijk kader samen. Daarna motiveert het College zijn oordeel.
3. Voor zowel de toewijzing van betalingsrechten als de uitbetaling daarvan in 2015 is vereist dat de landbouwer op 15 mei 2015 beschikte over subsidiabele hectares. Dit staat in artikel 24, tweede lid, en artikel 33, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 [1] . De percelen moeten deel uitmaken van het bedrijf van de landbouwer en worden gebruikt voor landbouwdoeleinden. Percelen behoren tot een bedrijf – en de landbouwer kan hierover dus beschikken – als de landbouwer de grond feitelijk in gebruik heeft en ook beschikt over een geldige gebruikstitel (zie het arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 2010 (ECLI:EU:C:2010:606), Landkreis Bad Dürkheim, C-61/09).
4. Het College is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat [naam 2] op 15 mei 2015 over het perceel beschikte. [naam 2] was op die datum de eigenaar van het perceel en beschikte dus over een (rechtsgeldige) gebruikstitel om het perceel te gebruiken. [naam 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet de eigenaar, maar hij de feitelijke beschikkingsmacht had over het perceel. [naam 1] heeft immers geen pachtovereenkomst gesloten met [naam 2] voor het jaar 2015.
5. Dit betekent dat [naam 1] geen recht heeft op de betalingsrechten voor dit perceel. Het (afwijzende) besluit van 17 januari 2017 is juist, zodat het beroep van [naam 1] ongegrond is. Ook betekent dit dat [naam 2] terecht beroep heeft ingesteld tegen het herberekeningsbesluit van 12 juli 2019. Daarom ziet het College aanleiding om dit besluit te herroepen en het besluit van 26 september 2019 te vernietigen. Deze mondelinge uitspraak heeft ook gevolgen voor andere, uit deze besluiten voortvloeiende en daarmee samenhangende besluiten, die niet in deze beroepsprocedure aan de orde zijn. Over deze besluiten kan het College zich niet uitlaten. Verweerder heeft op de zitting toegezegd dat hij gaat kijken of deze besluiten al dan niet in stand kunnen blijven en wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor de uitbetaling aan [naam 1] in de opvolgende jaren 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020.
6. Omdat [naam 2] in het gelijk is gesteld, moet verweerder de proceskosten van [naam 2] in beroep vergoeden. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de (eerdere) zitting met een waarde per punt van € 759,- met wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. D. Brugman en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
het proces-verbaal te ondertekenen het proces-verbaal te ondertekenen

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.