ECLI:NL:CBB:2022:498

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
21/407
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag sanering varkenshouderijen op basis van emissie-eisen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 2 augustus 2022, zaaknummer 21/407, is de aanvraag van appellante voor subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de huisvestingssystemen van de varkenshouderijlocatie niet voldeden aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) die golden tot 1 januari 2020. De aanvraag was ingediend op 14 januari 2020, maar de controles door de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) op 5 november en 18 december 2019 toonden aan dat de locatie niet voldeed aan de emissie-eisen. Appellante voerde aan dat zij door het verminderen van het aantal dieren en andere maatregelen voldeed aan de emissie-eisen, maar het College oordeelde dat dit niet voldoende was.

Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat de omgevingsvergunning en de gebruikte huisvestingssystemen niet voldeden aan de vereisten van het Beh. De appellante had niet aangetoond dat zij het aantal varkensplaatsen had verminderd om aan de emissie-eisen te voldoen. De argumenten van appellante, waaronder de stelling dat de afwijzingsgrond alleen voor deelnemers aan de stoppersregeling zou gelden, werden door het College verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de emissie-eisen voor het verkrijgen van subsidies in de agrarische sector.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. De griffier was mr. D. de Vries. De beslissing van het College was dat het beroep van appellante ongegrond werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/407

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam 1] Landbouw, te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: mr. L. Pronk),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2022. Namens appellante was aanwezig [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellante exploiteert een varkensbedrijf. Op 14 januari 2020 heeft zij een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Regeling).
1.2
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de varkenshouderijlocatie van appellante niet voldoet aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh), zoals die golden tot 1 januari 2020 (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling). Verweerder baseert dat op controles van de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) op 5 november 2019 en 18 december 2019. De ODBN heeft de resultaten van deze controles beschreven in een brief van 25 maart 2020. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die afwijzing gehandhaafd.
2. Appellante is het daarmee niet eens. Zij voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Volgens appellante voldoet zij wel aan de vereisten van het Beh. Door structureel minder dieren te houden heeft zij namelijk bewerkstelligd dat de maximale emissiewaarden zoals die golden op basis van het Beh, niet werden overschreden. Zij heeft dus materieel voldaan aan de vereisten van het Beh. Dit blijkt volgens appellante ook uit de brief van de ODBN van 25 maart 2020 en ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam 3] (de gemeente) kwam eerder tot die conclusie. De gemeente vermeldt namelijk in een besluit van 24 september 2018 dat een eerder opgelegde last onder dwangsom is ingetrokken, omdat appellante wijzigingen in de bedrijfsvoering heeft doorgevoerd en de ammoniakemissie dankzij deze maatregelen onder het maximale emissieplafond blijft. Appellante is er dus van uitgegaan dat zij aan de vereisten van het Beh voldeed. Pas op 25 maart 2020, en dus pas na het indienen van de subsidieaanvraag, is appellante door de ODBN geïnformeerd over de resultaten van de controles op 5 november 2019 en 18 december 2019. Appellante is het niet met de bevindingen van de ODBN eens, maar heeft zich hiertegen niet kunnen verweren, omdat er tot op heden geen gevolg is gegeven aan de controles. Verweerder had dan ook niet van de brief van de ODBN van 25 maart 2020 mogen uitgaan. De brief bevat bovendien tegenstrijdigheden. Tot slot voert appellante aan dat de gehanteerde afwijzingsgrond alleen bedoeld is voor deelnemers aan de stoppersregeling in het kader van het Actieplan Ammoniak Veehouderij. Hiervan is in het geval van appellante geen sprake, omdat de inrichting nog volop in bedrijf is. Ook daarom kon verweerder de aanvraag niet op deze grond afwijzen.
3. Volgens verweerder stelt de gemeente (het bevoegd gezag op dit punt) zich op het standpunt dat appellante alleen qua dieraantallen voldeed aan artikel 5, tweede lid, van het Beh. De emissiefactor van de toegepaste huisvestingssystemen voldeed niet. Dat blijkt ook uit de brief van de ODBN van 25 maart 2020. Verweerder kan er geen rekening mee houden dat de ODBN de brief pas op 25 maart 2020 heeft verstuurd terwijl de controles al in november en december 2019 hebben plaatsgevonden. Appellante wist of had moeten weten dat zij op het moment van de subsidieaanvraag niet aan artikel 5 van het Beh voldeed. Het beroep van appellante op het besluit van de gemeente 24 september 2018 kan haar niet baten. Weliswaar is daarin vermeld dat appellante aan de opgelegde last heeft voldaan, maar appellante voldeed alleen qua dieraantallen aan artikel 5 van het Beh.
4.1
Het College is van oordeel dat verweerder de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. Hieronder legt het College uit waarom.
4.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling wordt de aanvraag van de varkenshouder onder meer afgewezen indien de omgevingsvergunning milieu of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, of de op de varkenshouderijlocatie gebruikte huisvestingssystemen niet voldoet respectievelijk niet voldoen aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting die gelden tot 1 januari 2020. Voor varkenshouderijen zijn deze vereisten onder meer neergelegd in artikel 5 van het Beh. De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.3
Om in aanmerking te komen voor een subsidie, moeten dus de omgevingsvergunning én de huisvestingssystemen van de inrichting voldoen aan de vereisten van het Beh die gelden tot 1 januari 2020. Voor het bepalen van de maximale emissie waarde voor ammoniak zijn het aantal dierplaatsen en de aanwezige huisvestingssystemen bepalend (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:216). Appellante heeft minder dieren gehouden, en zij heeft ook andere maatregelen genomen zoals het afvoeren van varkens met een lager gewicht en het huisvesten van dieren op een andere locatie. Dat is niet voldoende om te voldoen aan de vereisten van het Beh. Om volledig aan de vereisten van het Beh te voldoen had appellante het aantal beschikbare varkensplaatsen moeten verminderen, door deze te verwijderen en verwijderd te houden. Die eis geldt ook in geval van intern salderen (het compenseren van een hoger dan toegestane emissie van de ene stal met een lager dan toegestane emissie van een andere stal). Verweerder leidt uit de brief van de ODBN van 25 maart 2020 terecht af dat appellante het aantal beschikbare varkensplaatsen niet heeft verminderd, zodat appellante niet voldoet aan de vereisten van het Beh. Appellante heeft ook niet gesteld en dus ook niet onderbouwd dat zij het aantal varkensplaatsen wel voldoende heeft verminderd om aan de emissie-eisen te voldoen. In feite blijkt ook al uit eerdergenoemd besluit van 24 september 2018 dat appellante niet voldeed aan de emissie-eisen door middel van vermindering van het aantal varkensplaatsen, aangezien daarin is vermeld dat appellante niet de maximale dieraantallen mag houden, totdat het bedrijf volgens de verleende omgevingsvergunning in werking is. De maatregelen die appellante heeft genomen maakten dat de situatie op dat moment volgens de gemeente wat betreft emissie kon worden gedoogd, maar namen niet weg dat de huisvestingssystemen zelf niet voldeden aan de vereisten van het Beh. Appellante heeft zich in deze procedure kunnen verweren tegen de bevindingen van de ODBN en de gevolgtrekkingen die verweerder daaraan heeft verbonden, maar zij heeft de relevante feiten die in deze besluiten en brieven zijn vermeld niet gemotiveerd betwist. Uit de Regeling blijkt verder niet dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling alleen bedoeld is voor deelnemers aan de stoppersregeling in het kader van het Actieplan Ammoniak Veehouderij, zoals appellante heeft betoogd. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht op deze grond afgewezen.
4.4
Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat appellante niet over een geldige omgevingsvergunning beschikt, maar appellante heeft dat betwist. Het College beschikt over onvoldoende gegevens om dit te kunnen beoordelen. Omdat verweerder de aanvraag al terecht heeft afgewezen vanwege het niet voldoen van de huisvestingssystemen, behoeft dit geen verdere bespreking.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. J.L. Verbeek en mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.
w.g. M. van Duuren w.g. D. de Vries

BIJLAGE

Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Regeling)

“Artikel 6. Afwijzingsgronden
1. De aanvraag van de varkenshouder wordt afgewezen indien:
(…)
b. de omgevingsvergunning milieu of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, of de op de varkenshouderijlocatie gebruikte huisvestingssystemen niet voldoet respectievelijk niet voldoen aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting die gelden tot 1 januari 2020.”

Besluit emissiearme huisvesting (Beh)

Artikel 5

“1. Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, past in een dierenverblijf voor de hoofdcategorie varkens, de hoofdcategorie kippen en de hoofdcategorie kalkoenen geen huisvestingssystemen toe met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor ammoniak die voor een tot die hoofdcategorieën behorende diercategorie is vermeld in bijlage 1, waarbij de maximale emissiewaarde in:
a. kolom A geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op uiterlijk 30 juni 2015;
(…)
2. Het eerste lid, onderdeel a, geldt niet voor huisvestingssystemen die deel uitmaken van een dierenverblijf dat voor 1 januari 2007 is opgericht, indien de totale ammoniakemissie van de tot de inrichting behorende huisvestingssystemen niet hoger is dan de totale ammoniakemissie die de huisvestingssystemen op grond van het eerste lid, berekend op basis van de maximale emissiewaarden per afzonderlijk huisvestingssysteem, zouden mogen veroorzaken.”