ECLI:NL:CBB:2022:442

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
22/1134
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake quarantaine hond afkomstig uit Oekraïne

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 19 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een hond die in quarantaine was geplaatst door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De hond, afkomstig uit Oekraïne, was zonder chip en had alleen een dierenpaspoort. De verzoeker, die de hond wilde overnemen, stelde dat het dier gevaccineerd was tegen rabiës, maar kon niet aantonen waar en wanneer deze vaccinatie had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de hond veilig thuisquarantaine kon ondergaan, mede omdat verzoeker niet over de benodigde voorzieningen beschikte. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, waardoor de hond in quarantaine moest blijven op de aangewezen locatie. De uitspraak benadrukte het risico op rabiës in Oekraïne en de noodzaak van strikte maatregelen om de volksgezondheid in Nederland te beschermen. De voorzieningenrechter verwierp ook het beroep op rechtsongelijkheid, aangezien de situatie van de verzoeker niet vergelijkbaar was met die van Oekraïense vluchtelingen die hun huisdieren meenamen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 22/1134

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. ing. J.G. van Ek)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Scheffer).

Overwegingen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening af. De hond van verzoeker blijft dus op de door verweerder voor de quarantaine aangewezen plaats. Verweerder hoeft thuisquarantaine niet toe te staan.
De zaak betreft een hond die in Oekraine op straat is aangetroffen en vervolgens in een dierenasiel in Kiev is opgenomen. Verzoeker wilde de hond overnemen en daarop is deze door derden overgebracht naar Nederland.
De voorzieningenrechter neemt hier - net als in zijn uitspraak van 22 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:7470) - spoedeisend belang aan nu verzoeker met dit verzoek wil bereiken dat zijn hond aan hem wordt teruggegeven en de kosten van de bewaring van de hond niet langer oplopen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat voldoende vast dat het risico op rabiës (hondsdolheid) in Oekraine hoog is, aangezien rabiës daar nog steeds voorkomt bij mens en dier. De oorlogssituatie kan het risico op besmetting aldaar nog doen toenemen. Dit, terwijl Nederlandse honden niet (meer) verplicht worden gevaccineerd tegen rabiës en Nederland (vooralsnog) als ‘rabiësvrij’ geldt.
Verzoeker is de houder van het dier. De hond vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gevaar voor de insleep en verspreiding van rabiës in Nederland. Artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de Wet dieren geeft verweerder dan de bevoegdheid tot de hier toegepaste quarantaine en de overige door hem verrichte handelingen.
Verzoeker heeft betoogd dat de door verweerder opgelegde maatregelen in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Hij heeft daarbij verwezen naar de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:317).
Voor het juridisch kader en de voorwaarden waaronder een thuisquarantaine mogelijk is, sluit de voorzieningenrechter aan bij die uitspraak van 16 juni 2022. Die uitspraak zag op twee volwassen honden en een pup, die op verzoek van de (hobby)fokker in Oekraine waren overgenomen. De volwassen honden waren in Oekraine gechipt en beschikten over een Oekraïens dierenpaspoort met overeenkomende chipnummers waarin was aangetekend dat zij in Oekraine meermaals tegen rabiës waren ingeënt. In die zaak achtte een geraadpleegde deskundige het risico op insleep van rabiës door de twee volwassen honden ‘nihil’, terwijl voor de pup een optimale maternale immuniteit viel te verwachten.
Daarbij werd door de voorzieningenrechter nog van belang geacht dat het in die zaak ging om een hobbyfokker, die op haar woonadres beschikte over alle voorzieningen die nodig zijn om een effectieve thuisquarantaine mogelijk te maken, omdat zij beschikte over ruime buitenkennels en in een buitengebied woont, zodat ze de honden kan uitlaten zonder dat zij in contact komen met andere dieren of mensen.
In het geval van verzoeker gaat het om een hond van onbekende herkomst die in Oekraine in een dierenasiel verbleef. Weliswaar is aannemelijk geworden dat dit dier is gevaccineerd tegen rabiës, maar niet kan worden vastgesteld waar en wanneer dit is gebeurd. Dat komt omdat de hond geen chip had, en alleen een dierenpaspoort. Zonder een met het nummer van het dierenpaspoort corresponderend chipnummer kan echter niet worden vastgesteld wanneer de hond tegen rabiës is ingeënt. Mede gezien de lange incubatietijd van rabiës, is dit van belang, aangezien een dier in Oekraine nog vóór vaccinatie besmet kan zijn geraakt.
Tenslotte is niet gebleken dat verzoeker op zijn woonadres beschikt over de voorzieningen die nodig zijn om een effectieve thuisquarantaine mogelijk te maken. Zo beschikt hij niet over een buitenkennel, woont hij (midden) in een stad en zijn in de woning nog andere huisdieren aanwezig.
Daarom is van eenzelfde situatie als in de uitspraak van 16 juni 2022 geen sprake.
Verzoeker beroept zich voorts tevergeefs op het verbod op rechtsongelijkheid, omdat de situatie van door Oekraïense vluchtelingen in hun vlucht meegenomen eigen huisdieren niet vergelijkbaar is met de import van honden uit de Oekraïne waarvan de geschiedenis en herkomst niet zonder twijfel (met een dierpaspoort en chip) kan worden vastgesteld. Artikel 32 van Verordening (EU) 576/2013 biedt de mogelijkheid om voor niet-commerciële import van gezelschapsdieren met eigenaar een uitzondering op de Europese regelgeving te maken. Nederland heeft ervoor gekozen gebruik te maken van deze uitzonderingsbepaling. Voor deze versoepeling is gekozen omdat vanwege het oorlogsgeweld in Oekraine vele vluchtelingen op stel en sprong het land hebben moeten verlaten en van hen – om humanitaire redenen - niet kan worden gevergd hun huisdieren in het oorlogsgebied achter te laten.
Verzoeker is geen vluchteling en zijn hond heeft in eerste instantie - zonder bekende eigenaar - in Oekraine in een dierenasiel verbleven en is na het uitbreken van de oorlog door derden is overgebracht naar Nederland om hier bij verzoeker een nieuw tehuis te vinden. De hond van verzoeker is dus niet als huisdier of gezelschapsdier dat toebehoort aan een vluchteling naar Nederland gereisd. De voorzieningenrechter is gezien het vorenstaande van oordeel dat geen sprake is van rechtsongelijkheid.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd mr. H.G. Egter van Wissekerke
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: