In deze zaak heeft appellante, [naam 1] B.V., beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij haar aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) was afgewezen. Het primaire besluit, genomen op 13 augustus 2020, wees de aanvraag af omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal 30% omzetverlies in de subsidieperiode ten opzichte van de referentieperiode in 2019. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 15 december 2020, heeft appellante beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 28 juli 2021 heeft het College het onderzoek gesloten, maar later heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Op 28 oktober 2021 vond een nieuwe zitting plaats. Op 27 januari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en subsidie toegekend aan appellante, waarmee hij volledig tegemoetkwam aan het beroep.
Het College concludeert dat appellante geen belang meer heeft bij een verdere beoordeling van het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen, maar verweerder wordt wel opgedragen het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juli 2022.