7.6Dit betekent vervolgens dat het College hierna zal beoordelen of het vergunningsbesluit, in het licht van wat Noordhoff daartegen heeft aangevoerd, in stand kan blijven. Het College gaat bij die beoordeling uit van de situatie zoals die was ten tijde van het nemen van het vergunningsbesluit, maar neemt daarbij de gronden in acht die partijen in hoger beroep over en weer hebben aangevoerd. Aan gronden die specifiek tegen het herstelbesluit zijn aangevoerd, bijvoorbeeld over het aanvullend onderzoek in het kader van de bundeling en de overname door Sanoma van itslearning en Essener in de periode na het tot stand komen van het vergunningsbesluit, komt het College bij de beoordeling van het hoger beroep van Noordhoff dan ook niet toe.
Het vergunningsbesluit over de bundelingsstrategie
8. Noordhoff betoogt dat ACM de vergunning had moeten weigeren, omdat de concentratie leidt tot de mogelijkheid en prikkel om eigen leermiddelen met ELO/SIS-producten te bundelen, wat leidt tot een significante belemmering van de mededinging. Noordhoff voert in dit verband, voor zover die argumenten betrekking hebben op het vergunningsbesluit, aan dat ACM ten onrechte een doorslaggevend belang heeft gehecht aan het gegeven dat bij de aankoop van leermiddelen andere actoren zijn betrokken dan bij de aankoop van een ELO/SIS en die aankopen via verschillende processen en op een ander moment in de tijd plaatsvinden. Deze omstandigheden laten onverlet dat het nog steeds mogelijk is om (bundel)kortingen aan te bieden, bijvoorbeeld door een toezegging (‘credible promise’) van een leverancier met betrekking tot een toekomstige bundelkorting. Ook kan bundeling plaatsvinden via het zogenoemde meta-abonnement van Iddink, waarmee scholen toegang hebben tot leermiddelen van meerdere uitgevers waartussen kan worden geswitcht en waarmee Iddink een bundelkorting kan invoeren. Bovendien is niet ondenkbaar dat de belangen van de verschillende actoren in de toekomst meer zullen convergeren. Ook heeft ACM onvoldoende onderkend dat er vanuit schoolbesturen druk kan worden uitgeoefend op de vaksecties om bij de keuze voor leermiddelen de kosten beperkt te houden en dat de prijs bij de keuze voor leermiddelen dus wel degelijk een belangrijke factor is. Noordhoff plaatst verder verschillende kanttekeningen bij de Enquête onder scholen. Volgens Noordhoff had ACM niet alleen moeten onderzoeken of scholen behoefte hebben aan bundeling, maar ook of zij daar door middel van kortingen toe kunnen worden verleid. Verder zijn de conclusies die ACM uit het onderzoek heeft getrokken niet juist. Volgens Noordhoff blijkt uit het onderzoek juist dat er een significante minderheid van met name grote scholen wel behoefte heeft aan bundeling, wat het tot een rationele strategie maakt voor Sanoma en Iddink. Dit heeft ACM niet onderkend.
Ook de conclusie van ACM dat Sanoma en Iddink geen prikkel hebben tot bundeling acht Noordhoff onbegrijpelijk, temeer omdat de aanwezigheid van de prikkel alleen al blijkt uit de moeite die Sanoma doet om de bundeling buiten de verbintenissen te houden. Punt 12 van de verbintenissen luidt: “Er zal geen gecombineerd commercieel aanbod van Magister en Malmberg leermateriaal worden gedaan, voor zover dit ertoe leidt dat Malmberg hierdoor komt te beschikken over Concurrentiegevoelige Informatie”. Hieruit volgt dat, mits het verkrijgen van concurrentiegevoelige informatie wordt voorkomen, het Sanoma vrij staat een bundelingsstrategie toe te passen.
Standpunten ACM en Sanoma
9. ACM en Sanoma stellen zich op het standpunt dat ACM al in het vergunningsbesluit voldoende gemotiveerd heeft dat de onderzochte gemengde bundelingsstrategieën onwaarschijnlijk zijn. Zij benadrukken dat alleen een sterke waarschijnlijkheid dat de concentratie leidt tot een significante belemmering van de mededinging aanleiding kan zijn tot het weigeren van een vergunning. De theoretische propositie alleen is onvoldoende.
Beoordeling door het College
10. Het College is van oordeel dat ACM in het vergunningsbesluit op basis van alle daarin beschreven factoren samen terecht niet aannemelijk heeft geacht dat Sanoma en Iddink de mogelijkheid en prikkel hebben om door middel van bundeling van Magister met Malmberg-leermiddelen concurrenten af te schermen. ACM heeft uitvoerig onderzoek gedaan, door schriftelijke vragen te stellen aan en gesprekken te voeren met diverse uitgevers, distributeurs, aanbieders van ELO/SIS en enkele scholen en daarnaast het hiervoor reeds aangehaalde onderzoek onder scholen door CentERdata te laten uitvoeren. De kanttekeningen die Noordhoff heeft geplaatst bij de analyse van ACM leggen naar het oordeel van het College niet zoveel gewicht in de schaal dat hieruit moet worden geconcludeerd dat significante belemmeringen van de mededinging waarschijnlijk zijn. Zo valt niet uit te sluiten dat op enige wijze, bijvoorbeeld buiten aanbestedingen om, bundelkortingen worden aangeboden, maar het door ACM verrichte onderzoek bij uitgevers, distributeurs, aanbieders van ELO/SIS en scholen biedt voldoende onderbouwing voor haar conclusie dat een bundelingsstrategie gelet op de structuur van de markt lastig en daarmee niet waarschijnlijk is. Vanwege de verschillende inkoopprocessen en verschillende aankoopmomenten van leermiddelen en een ELO/SIS en de verschillende daarbij betrokken partijen en belangen, valt niet goed in te zien dat korting op Magister zou leiden tot een overstap naar of afname van (meer) Malmberg-leermiddelen, of andersom, zodanig dat daardoor significante belemmeringen van de mededinging zouden ontstaan. ACM heeft in de resultaten van haar onderzoek terecht geen aanwijzingen gezien voor de verwachting dat de structuur en werking van de markt en de daar optredende actoren, substantieel en relevant wijzigen in de nabije toekomst. Daarbij acht het College op zichzelf wel aannemelijk dat de prijs van leermiddelen een niet onbelangrijke rol speelt bij de aankoop daarvan, maar niet blijkt dat die rol zodanig is dat die leidt tot een onderlinge prijsconcurrentie tussen uitgevers. Zoals ACM heeft onderbouwd, is kwaliteit immers toch de belangrijkste factor bij de keuze van leermiddelen door (primair) vaksecties. Ook dit maakt een bundelingsstrategie zodoende minder waarschijnlijk. De omstandigheid dat bij scholen wel enige behoefte zou bestaan aan bundeling, zoals uit de Enquête onder scholen kan worden afgeleid, maakt daarom niet dat ACM in het vergunningsbesluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat een bundelingsstrategie niet waarschijnlijk is. Het betoog van Noordhoff slaagt in zoverre niet.
Afscherming concurrerende ELO/SIS-aanbieders via interoperabiliteit
11. Noordhoff betoogt dat de rechtbank en ACM miskennen dat ACM de vergunning had moeten weigeren, omdat de concentratie leidt tot de mogelijkheid en prikkel om concurrerende ELO/SIS-aanbieders af te schermen. Sanoma en Iddink hebben volgens Noordhoff de mogelijkheid om de interoperabiliteit van Malmberg-leermiddelen met Magister(.me) relatief te verbeteren ten opzichte van andere ELO/SIS-aanbieders en potentiële toetreders. ACM is in haar onderzoek ten onrechte voorbij gegaan aan de marktposities op vakniveau. Deze zijn relevant, omdat Sanoma ten aanzien van vakken waarop Malmberg dominant is de interoperabiliteit met Magister(.me) veel sterker kan verbeteren in vergelijking met andere ELO/SIS-aanbieders en zij het voor concurrerende aanbieders moeilijker kan maken Malmberg-materiaal (volledig) aan te bieden. Ook zou Malmberg ervoor kunnen kiezen materiaal voor vakken waar Malmberg sterk in is aan eventuele ELO/SIS-toetreders te onthouden, waardoor zij geen levensvatbare propositie kunnen ontwikkelen en toetreding achterwege zal blijven. ACM heeft verder de relevantie van vakgebieden in haar redenering afgezet tegen het aantal leermiddelen van één aanbieder dat een school gemiddeld afneemt, maar dat gemiddelde is niet relevant. Sanoma en Iddink hebben immers via Magister(.me) een zeer gedetailleerd inzicht in leermiddelen op concrete scholen. Daardoor kan juist in hoge mate een gerichte strategie worden gevoerd. Bovendien is het aantal leermiddelen niet relevant, omdat al vanaf het ontbreken van één vakgebied een ELO/SIS met het probleem zit dat het geen complete digitale omgeving kan aanbieden.
Ook als wordt uitgegaan van een totaalmarkt voor leermiddelen, bestaat volgens Noordhoff de mogelijkheid en prikkel om ELO/SIS-concurrenten af te schermen. Aangezien nu al een deel van de scholen neutraal staat tegenover bundeling van leermiddelen met een ELO/SIS, zal die behoefte of de overstapbereidheid bij een verbeterde interoperabiliteit tussen Magister(.me) en Malmberg-leermiddelen alleen maar toenemen. Gezien de dominante positie van Magister(.me), en de sterke positie van Malmberg, wordt het voor andere ELO/SIS-aanbieders moeilijk een voldoende grote marktpositie te behouden. ACM stelt voorts ten onrechte dat een verbeterde interoperabiliteit met één of twee vakken onvoldoende zou zijn om een school ertoe te bewegen van ELO/SIS over te stappen naar Magister. Zij gaat er daarmee aan voorbij dat er scholen bestaan die voor veel vakken, vijf of meer, leermiddelen van Malmberg afnemen. Een verbeterde operabiliteit voor een groot aantal vakken zou een school er wel toe kunnen bewegen over te stappen van ELO/SIS.
Standpunten ACM en Sanoma
12. ACM stelt zich kort samengevat op het standpunt dat de keuze van een school voor een ELO/SIS niet wordt beïnvloed door een verbeterde interoperabiliteit op enkele vakgebieden, mede vanwege de hoge overstapdrempels voor scholen. Verder geldt dat Noordhoff de door ACM gehanteerde marktafbakening niet heeft betwist en ook niets aanvoert ter onderbouwing van de hypothese dat sprake zou zijn van afzonderlijke productmarkten voor individuele vakgebieden. Sanoma is van mening dat deze grond van Noordhof niet slaagt om de redenen die ook in de beroepsprocedure aan bod zijn gekomen.
Beoordeling door het College
13. Naar het oordeel van het College heeft ACM aannemelijk gemaakt dat Sanoma en Iddink niet in staat zijn om concurrenten van Magister af te schermen. ACM heeft in het vergunningsbesluit uiteengezet dat, om concurrenten te kunnen afschermen op de mogelijke markt(en) voor ELO/SIS, Sanoma en Iddink een sterke marktpositie op de mogelijke markt(en) voor de uitgifte van leermiddelen moeten hebben en deze kunnen overhevelen naar de ELO/SIS markt(en). ACM is uitgegaan van een markt voor de uitgifte van leermiddelen en heeft geen onderscheid naar subvakken gemaakt. Noordhoff heeft die afbakening op zichzelf niet bestreden. Hoewel volgens ACM elke school wel leermiddelen van Malmberg afneemt, is het marktaandeel van Malmberg op de mogelijke markt(en) voor de uitgifte van leermiddelen beperkt (20-30%). Malmberg beschikt weliswaar op een aantal mogelijke markten over een hoger marktaandeel, maar ACM acht het niet aannemelijk dat een school haar keuze voor een ELO/SIS laat beïnvloeden door een verbeterde interoperabiliteit met een paar vakken. Naar het oordeel van het College zijn hiervoor in het dossier geen aanwijzingen te vinden. Zo is van belang dat de overstapdrempels voor een ELO/SIS doorgaans hoog zijn en heeft ACM uiteengezet dat een ELO/SIS een reeks aan functionaliteiten biedt, waarvan het faciliteren van digitale leermiddelen er slechts een is. Dat vormt een aanwijzing dat, ook wanneer naar de marktposities op vakniveau zou worden gekeken, afscherming van concurrenten van Magister via verbeterde operabiliteit niet waarschijnlijk is. Het College is verder van oordeel dat ACM de stelling van Noordhoff dat Sanoma en Iddink andere aanbieders van ELO’s materiaal voor vakken waarop Malmberg een sterke positie heeft zou kunnen onthouden of de toegang daartoe zou kunnen verslechteren, voldoende heeft weerlegd door uiteen te zetten dat de digitale toegang tot leermiddelen van uitgevers is geregeld via de content hub Edu-iX, die waarborgt dat alle ELO’s toegang kunnen verlenen tot de digitale leermiddelen van alle op Edu-iX aangesloten uitgevers. Ook dit wijst er zodoende niet op dat Sanoma en Iddink op deze wijze potentiële toetreders tot de ELO/SIS-markt zouden kunnen afschermen. Het College komt daarom tot de conclusie dat de rechtbank ACM terecht heeft gevolgd in het oordeel dat het niet aannemelijk is dat Sanoma en Iddink als gevolg van de concentratie in staat is concurrenten van Magister af te schermen. De grond van Noordhoff slaagt niet.
De inhoud van het remedievoorstel
14 In het vergunningsbesluit is over het remedievoorstel het volgende uiteengezet. Het remedievoorstel ziet zowel op de marktafscherming op de markt(en) voor uitgifte van leermiddelen door middel van verminderde interoperabiliteit als op de commercieel gevoelige informatie. Het voorstel is er op gericht om enerzijds concurrenten van Malmberg gelijke toegang te geven tot de elektronische leeromgeving van Magister en tot relevante data uit Magister, en anderzijds te voorkomen dat commercieel gevoelige informatie bij Malmberg terecht komt. Sanoma en Iddink zeggen in het voorstel toe om de toegang tot digitale leermiddelen van concurrenten van Malmberg in de ELO van Magister te waarborgen, door uitgevers onder fair, reasonable and non-discriminatory (FRAND) voorwaarden toegang te verschaffen tot de Magister API (Application Programming Interface) en mogelijke toekomstige koppelingen met Magister. Ook zeggen Sanoma en Iddink in dit verband toe uitgevers op gelijke wijze te behandelen en op gelijke wijze te informeren. Daarnaast zeggen Sanoma en Iddink toe dat concurrenten van Malmberg op verzoek toegang kunnen krijgen tot vergelijkbare informatie als waar Malmberg toegang toe krijgt uit Magister, voor zover deze informatie geen commercieel gevoelige informatie betreft. In het voorstel zeggen Sanoma en Iddink verder toe ervoor te zullen zorgen dat commercieel gevoelige informatie van concurrenten van Malmberg niet bij Malmberg terechtkomt. Hiertoe implementeren Sanoma en Iddink Chinese Walls tussen de commerciële afdelingen van Malmberg en Iddink en zeggen zij toe dat medewerkers in commerciële functies bij Malmberg gedurende een bepaalde periode (vertrouwelijk) niet mogen werken in commerciële functies bij Iddink na een overstap, en omgekeerd. Ook implementeren Sanoma en Iddink technische firewalls die er onder meer voor zorgen dat de IT-systemen gescheiden blijven en medewerkers van Malmberg geen toegang hebben tot de systemen van Iddink. Sanoma en Iddink voorzien in het remedievoorstel ook in een jaarlijkse controle door een externe account op de naleving van het remedievoorstel, waarbij ACM een kopie van de verklaring ontvangt. Zowel de keuze voor als de opdracht aan de accountant zijn onderworpen aan goedkeuring van ACM. Verder krijgen uitgevers de mogelijkheid om (op eigen kosten) een externe audit te laten uitvoeren en kunnen zij gebruik maken van een geschilbeslechtingsprocedure.
De verbintenissen met betrekking tot de toegang tot Magister (interoperabiliteit)
15. Noordhoff betoogt dat de gedragsverbintenissen met betrekking tot de toegang tot Magister de significante belemmering van de mededinging niet wegnemen. De rechtbank en ACM hebben dit miskend. De rechtbank heeft zich bovendien zonder verdere eigen beoordeling bij het standpunt van ACM aangesloten. Noordhoff heeft zich daarom genoodzaakt gezien de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd grotendeels te herhalen.
Volgens Noordhoff zijn de gedragsremedies, waar de FRAND voorwaarden onderdeel van uitmaken, ongeschikt en binnen deze context ook niet gangbaar. ACM had moeten kiezen voor een structurele remedie. De FRAND voorwaarden zullen niet tot een werkbare uitkomst leiden maar juist voedingsbodem zijn voor discussies en geschillen, waarbij concurrerende uitgevers stelling moeten nemen tegen een dominante marktpartij waarmee zij ook in een afhankelijkheidsrelatie staan. Met name de vraag wat fair en reasonable voorwaarden zijn is moeilijk te bepalen. Noordhoff acht de invulling die hier inmiddels door de controlerende accountant aan is gegeven in strijd met de verbintenissen. Een ander probleem is dat voor de FRAND voorwaarden de positie van Malmberg als benchmark geldt. Dit ondermijnt de innovatie, omdat concurrerende uitgevers nooit beter zullen worden dan, maar maximaal op gelijke hoogte zullen komen met Malmberg. Daarnaast faciliteren de FRAND voorwaarden met Malmberg als benchmark dat Sanoma listing fees aan andere uitgevers zal kunnen eisen, wat inmiddels in de praktijk ook gebeurt, terwijl dit binnen haar eigen concern een zogenoemde ‘vestzak-broekzak’-transactie is. Hierdoor maakt Sanoma zelf meer winst en zet zij concurrerende uitgevers onder druk.
Naast dat de verbintenissen vanwege het FRAND concept ongeschikt zijn, vertonen zij volgens Noordhoff ook andere gebreken. Zo ondervangen zij de afschermingsmogelijkheden via Magister.me niet en verplichten zij Sanoma en Iddink ook niet om een koppeling met de geavanceerde leeromgevingen van concurrerende uitgevers in stand te houden. Noordhoff licht toe dat Magister en Magister.me twee verschillende producten zijn, maar doordat zij in de verbintenissen onder dezelfde term (Magister API) worden geschaard, ontstaat voor Sanoma en Iddink ruimte om de huidige koppelingsfunctie met Magister uit te faseren ten faveure van Magister.me, zonder dat de verbintenissen worden geschaad. Hierdoor zullen uitgevers gedwongen zijn hun content beschikbaar te maken in Magister.me, en wordt een rechtstreekse toegang tot de digitale leeromgevingen van de uitgevers zelf (deeplinken) niet langer gefaciliteerd. Uitgevers zullen hierdoor niet meer in staat zijn hun eigen digitale leeromgevingen door te ontwikkelen en kunnen ook minder data genereren over het gebruik van die leeromgevingen. Noordhoff heeft in de beroepsprocedure in een afzonderlijk stuk uiteengezet welke zes koppelingen in het kader van operabiliteit gewaarborgd moeten worden en hoe de Magister.me propositie dit doorkruist. De rechtbank heeft deze wel in de uitspraak vermeld (onder 16), maar is daar verder niet op in gegaan. De verbintenissen bevatten daarnaast veel open normen, zoals “vergelijkbare kwaliteitsstandaarden”, “vergelijkbare informatie” en “informatie […] die noodzakelijk is”. Ook is de term Magister niet gespecificeerd, zodat Sanoma die naar eigen inzicht kan aanpassen. De onduidelijke definities leiden tot een onwerkbare en voor Sanoma eenzijdig te interpreteren remedie die onvoldoende effect zal sorteren.
Verder zijn de verbintenissen reactief vormgegeven, waardoor andere uitgevers volgens Noordhoff altijd achtergesteld zullen zijn. Sanoma levert niet proactief, maar pas als uitgevers daarom verzoeken. Uitgevers zijn dus afhankelijk van individueel overleg met Sanoma en Iddink, te meer nu geen waarborgen zijn gesteld over wat bijvoorbeeld moet worden verstaan onder “alle benodigde informatie”. Sanoma zal daar haar eigen – voor concurrenten ongunstige – visie op geven. Verder kan de in punt 6 van de verbintenissen bepaalde termijn van zes maanden voor het verstrekken van de informatie die nodig is om de interoperabiliteit met Magister te verzekeren, onvoldoende zijn, omdat vanwege de cycli van schooljaren al snel een achterstand van een jaar ontstaat. Bovendien is het in de software industrie gebruikelijk om ketenpartners pro actief te betrekken bij ontwikkelingen en om roadmaps voor de ontwikkeling van API’s te delen zodat ketenpartners daarop kunnen anticiperen. Al met al is volgens Noordhoff niet voldoende dat de verbintenissen een gelijk speelveld tussen uitgevers onderling waarborgen; zij moeten ook op gelijke voet kunnen blijven concurreren met ELO-functionaliteiten van Magister(.me). De situatie wordt des te meer problematisch omdat Sanoma en Iddink digitale activiteiten van Malmberg kunnen verplaatsen naar Magister(.me), waardoor deze volledig buiten de interoperabiliteitsverbintenis worden gebracht. Bovendien ziet de waarborg van een gelijk speelveld alleen op informatie die via de Magister API wordt verstrekt. Deze wordt zinledig naarmate Sanoma meer inzet op de functionaliteit van Magister.me zonder gebruik te maken van de Magister API. Verder merkt Noordhoff nog op dat het in punt 8 van de verbintenissen neergelegde informatierecht ten onechte is beperkt tot digitale leermiddelen en dit informatierecht voor uitgevers afhankelijk is gemaakt van de conditie dat vergelijkbare informatie reeds aan Malmberg wordt verstrekt. Dit maakt dat uitgevers kennelijk moeten raden welke informatie Malmberg krijgt en dat, als zij daarin slagen, hierin dus altijd zullen achterlopen op Malmberg.
Noordhoff betoogt verder dat de verbintenissen geen effectief controle- en handhavingsmechanisme hebben. Zo kan Sanoma zelf de accountant kiezen en de opdracht aan de accountant beperkt houden. Ook de inmiddels door de accountant uitgebrachte rapporten (de zogenoemde Tweede Verklaring en Derde Verklaring) leiden tot zorg, bijvoorbeeld omdat daarin buitensporig veel informatie is weggelakt, en uit de rapporten blijkt dat de accountant genoegen neemt met tekortkomingen aan de kant van Sanoma en Iddink, hij een onjuiste invulling geeft aan het FRAND begrip en niet heeft gekeken naar de vestzak-broekzak constructies. Verder vormen volgens Noordhoff de mogelijkheden van een audit en spoedarbitrage geen toereikende waarborg, omdat deze procedures zijn beperkt tot geschillen die voortvloeien uit de dienstverleningsovereenkomst. Zij kunnen dus niet worden aangewend voor schending van een onderdeel van de verbintenissen dat daarin niet is opgenomen.
Tot slot voert Noordhoff in dit kader aan dat ACM en de rechtbank ten onrechte eraan voorbij zijn gegaan dat Sanoma en Iddink de mogelijkheid en prikkel hebben om concurrerende uitgevers volledig af te schermen. Noordhoff acht volledige afscherming aannemelijk, met name doordat Sanoma en Iddink met Magister(.me) haar dominante positie kan inzetten om concurrerende leermiddelen buiten Magister(.me) te houden. Nu de verbintenissen volgens Noordhoff niet de mogelijkheid tot partiële afscherming wegnemen, bieden zij tegen volledige afscherming ook geen oplossing.
16. ACM stelt zich in het vergunningsbesluit op het standpunt dat de verbintenissen de geconstateerde mededingingsproblemen wat betreft de interoperabiliteit wegnemen, omdat zij erin voorzien dat concurrenten van Malmberg onder gelijke voorwaarden toegang houden tot Magister en uitgevers desgewenst bepaalde data uit Magister kunnen krijgen. Ook zet ACM in het vergunningsbesluit uiteen dat het voorstel volgens haar uitvoerbaar en handhaafbaar is. ACM is vervolgens in haar reactie op het hogerberoepschrift van Noordhoff uitgebreid op het betoog van Noordhoff ingegaan. Zo licht ACM daarin toe dat gedragsremedies juist in deze context van een concentratie met verticale en conglomeraateffecten geschikt zijn. Het nader invullen van de open normen in de verbintenissen is onwenselijk, omdat de verbintenissen voor onbepaalde tijd gelden en dus toekomstbestendig moeten zijn. Een te gedetailleerde invulling van de open normen staat hieraan in de weg. Verder is volgens ACM niet gebleken van geschillen rondom de toegang van Magister, noch van tegenwerking door Sanoma. Dat de FRAND voorwaarden tot eindeloze discussie leiden, is dus volgens ACM niet juist. Verder merkt ACM op dat Noordhoff zich in toenemende mate presenteert als aanbieder van digitale leeromgevingen, in welke hoedanigheid zij zou concurreren met de functionaliteiten van ELO’s, waaronder Magister.me. Magister.me bevat ook een gepersonaliseerde leeromgeving, met dien verstande dat Magister.me content van alle uitgevers kan omvatten. ACM begrijpt het betoog van Noordhoff zo dat het haar er eigenlijk om te doen is dat Sanoma wordt gedwongen Magister.me af te stoten of ervoor te zorgen dat leerlingen die gebruik maken van Magister.me via een deeplink worden doorgezet naar de gepersonaliseerde digitale leeromgeving van Noordhoff. Deze argumentatie stuit volgens ACM echter af op het gegeven dat Iddink de ontwikkeling van Magister.me al voor de totstandkoming van de concentratie met Sanoma heeft ingezet. De concentratie biedt ACM geen grond om Sanoma en Iddink te kunnen verplichten om de ontwikkeling van daarmee concurrerende activiteiten door Noordhoff te faciliteren. Verder is het zo dat Magister.me nog in de kinderschoenen staat en dat een doorontwikkeling volledig afhankelijk is van de medewerking van uitgevers zoals Noordhoff. In het verlengde hiervan geldt dat de door Noordhoff gestelde te verwachten uitfasering van Magister ten faveure van Magister.me slechts een mogelijk toekomstig scenario is. ACM is ook ingegaan op de handhaafbaarheid van de verbintenissen. Volgens ACM blijkt uit de rapporten van de accountant dat hij de naleving van de verbintenissen nauwlettend controleert en is van overlevering aan de willekeur van Sanoma geen sprake. ACM betwist tot slot dat zij had moeten onderzoeken of Sanoma en Iddink een prikkel hebben om de toegang tot leermiddelen van concurrenten van Magister volledig af te sluiten. Los van dat ACM in het meldingsbesluit al heeft geconcludeerd dat die prikkel ontbreekt, geldt dat de verbintenissen hoe dan ook Sanoma de mogelijkheid ontnemen om leermiddelen van concurrerende uitgevers toegang tot Magister volledig te onthouden, aldus ACM.
17. Sanoma heeft eveneens op het betoog van Noordhoff gereageerd. Sanoma merkt onder meer op dat het argument van Noordhoff over de zogenaamde vestzak-broekzakplatform fee inmiddels is achterhaald. Noordhoff heeft deze vergoeding nooit betaald en uitgevers die deze vergoeding wel betaalden, kregen deze verdisconteerd in een korting. In het aankomend schooljaar zal Iddink niet langer een platform fee vragen aan uitgevers. Ook de opmerking dat de zes maanden termijn te kort is voor het verkrijgen van de benodigde informatie over technische ontwikkelingen die noodzakelijk zijn om interoperabiliteit met Magister te verzekeren, is volgens Sanoma een gepasseerd station. Noordhoff heeft in het kader van de markttest gelegenheid gehad hierop te reageren, maar heeft dat toen nagelaten. Verder stelt Sanoma zich op het standpunt dat Noordhoff op basis van de verbintenissen dezelfde informatie kan krijgen als Malmberg wanneer zij daarom verzoekt en dat het niet zo is dat Noordhoff in deze procedure met een wensenlijst zeggenschap over de ontwikkelingsplanning kan afdwingen. Tot slot merkt Sanoma op dat, daargelaten dat zij zich niet in de klachten van Noordhoff over het door de accountant geleverde werk herkent, deze procedure niet het forum is voor de beoordeling van deze klachten. Daarvoor kan Noordhoff zich wenden tot ACM.
Beoordeling door het College