ECLI:NL:CBB:2022:34

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
20/488
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van afdrachtvermindering voor uitbesteed onderzoek in het kader van de Wva

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 18 januari 2022, zaaknummer 20/488, staat de vraag centraal of de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de kosten voor ECU/ASCU terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor afdrachtvermindering op basis van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva). De appellante, VB-Airsuspension B.V., had een S&O-verklaring aangevraagd voor speur- en ontwikkelingswerk dat zij had uitbesteed aan Sioux Logena. De staatssecretaris weigerde deze kosten te erkennen, stellende dat het ging om uitbesteed onderzoek zoals bedoeld in artikel 23b van de Wva.

Het College oordeelt dat de werkzaamheden die Sioux Logena verrichtte, als speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden aangemerkt. De appellante had de werkzaamheden uitbesteed, wat volgens de wet niet in aanmerking komt voor afdrachtvermindering. Het College concludeert dat de staatssecretaris terecht de kosten heeft afgewezen, omdat de werkzaamheden van Sioux Logena niet als eigen onderzoek van de appellante kunnen worden beschouwd. De appellante had niet voldoende aangetoond dat de kosten enkel betrekking hadden op hardwarematige componenten.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van uitbesteed onderzoek en de voorwaarden waaronder kosten voor speur- en ontwikkelingswerk in aanmerking komen voor afdrachtvermindering. Het College verklaart het beroep ongegrond, maar bepaalt dat het door de appellante betaalde griffierecht wordt vergoed en dat de staatssecretaris in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/488

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

VB-Airsuspension B.V., te Varsseveld, appellante

(gemachtigde: drs. G.H.M. Knippenborg)
en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Wullink en ing. M.E. Rensink).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva), ook wel WBSO-regeling, een S&O-verklaring afgegeven voor de periode juli tot en met december 2019.
Bij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2021. Namens appellante is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Appellante levert luchtvering voor lichte bedrijfswagens aan automerken.
1.2
Appellante heeft voor de periode juli tot en met december 2019 een S&O (speur- en ontwikkelings)-verklaring aangevraagd voor het project “Cisadas” (project). In haar aanvraag heeft zij daartoe een totaal bedrag van € 650.000,- aan kosten opgevoerd bestaande uit prototype materiaalkosten € 100.000,-, protocol DLR € 150.000,-, veldproeven € 150.000,- en ECU/ASCU (Air-Suspension-Control-Unit) € 250.000,-.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om voor deze kosten een S&O verklaring af te geven. Voor de materiaalkosten geldt volgens verweerder dat deze ruimschoots gedekt zijn door de toekenning uit de voorgaande periode en de veldproeven en DLR-kosten zijn voor deze periode niet voorgenomen. Voor de ECU/ASCU-kosten is niet aannemelijk gemaakt dat deze enkel gericht zijn op de hardwarematige standaardcomponenten zoals aangevraagd. Op basis van de aanvraag en toelichting heeft appellante volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van uitbesteed onderzoek.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aangevraagde kosten binnen het project terecht zijn afgewezen, omdat de kosten op grond van artikel 23b, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Wva, betrekking hebben op uitbesteed onderzoek en inhuur van arbeid.
2. Appellante stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte aanneemt dat sprake is van uitbesteed onderzoek. Appellante richt zich met haar project op de ontwikkeling van een intelligente luchtvering voor lichte bedrijfsauto’s. Deze moet voldoen aan de
NEN-norm 26262. Daarom moet een Air-Suspension-Control-Unit (ASCU) voor de actieve besturing in de luchtvering worden opgenomen. Dit is een ingegoten Printed Circuit Board (PCB) met intelligente en gekoppelde besturing. Appellante kan zelf geen ingegoten PCB’s vervaardigen en heeft hiervoor het bedrijf Sioux Logena ingeschakeld. Sioux Logena beschikt niet over specifieke kennis over luchtvering, waardoor sprake is van uitbesteed werk en niet van uitbesteed onderzoek. Waar in de door appellante overgelegde documenten van Sioux Logena wordt gesproken over “ontwikkeling” moet dan ook “werkzaamheden die worden uitgevoerd” worden gelezen.
3. Verweerder merkt allereerst op dat de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is geweest, omdat geen sprake is van inhuur van arbeid. Verweerder blijft echter van mening dat de aangevraagde kosten binnen het project terecht zijn afgewezen, omdat de kosten betrekking hebben op uitbesteed onderzoek. De werkzaamheden verricht door Sioux Logena zouden, als appellante die zelf zou hebben uitgevoerd, als speur- en ontwikkelingswerk worden aangemerkt. Appellante besteedt dit echter uit waardoor sprake is van uitbesteed onderzoek. Verweerder wijst erop dat sprake is van een intensieve samenwerking tussen appellante en Sioux Logena gericht op ontwikkeling en het oplossen van technische knelpunten, dus speur- en ontwikkelingswerk dat niet bij appellante plaatsvindt, maar bij Sioux Logena in opdracht van appellante. Uit de door appellante overgelegde stukken blijkt evident dat sprake is van uitbesteed onderzoek. Verweerder verwijst ter onderbouwing daarvan naar de volgende passage in het door appellante overgelegde document met de titel 'Milestone acceptance form':

Sioux will assist in the integration and testing of the developed software at Client Location. From the first delivery until the end of the Project, Sioux will make, on request, recources available to support Client's Test and Integration team for support and problem area determination directly related to the delivered software.”
Verweerder wijst ook op de volgende passage in het document ‘Development Framework agreement’:
“Logena and its affiliated enterprises are involved, among other things, in the performance or rendering of first-rate services and the supply of high-quality goods in the area of design, development, production of software, electronics and/or mathematics package's and related maintenance and support services; the Client is desirous to have Logena developed and supplied to Client on the basis of Client's requirements and specifications a software package as further described hereafter.”
Uit de aard en inhoud van beide documenten volgt dat (veel en langdurige) ontwikkeling en interactie tussen appellante en Sioux Logena nodig is om tot een geschikte ASCO te komen die aan alle eisen voldoet. Zij hebben in 2016 een langdurige en gezamenlijke ontwikkeling van een nieuwe technologie beoogd. In de overeenkomsten is niet vermeld dat Sioux Logena een concreet eindproduct gaat leveren, maar dat zij voor appellante een nog nader te bepalen softwarepakket gaat ontwikkelen. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van 17 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:692) waarin in een vergelijkbare situatie is geoordeeld dat wanneer in een overeenkomst niet is afgesproken dat de opdrachtnemer een gegarandeerd eindproduct levert, maar het gaat om werkzaamheden die aan de totstandkoming dan wel ontwikkeling van een zeker eindproduct voorafgaan, sprake is van uitbesteed onderzoek.
4.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wva wordt, voor zover hier van belang, verstaan onder:
p. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige of een
S&O-belastingplichtige systematisch georganiseerde en in een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op:
1° technisch-wetenschappelijk onderzoek;
2° de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige, onderscheidenlijk de S&Obelastingplichtige, technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen van) programmatuur;
t. kosten: al hetgeen voor de realisatie van speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige is betaald door de S&O-inhoudingsplichtige of door een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige;
w. uitbesteed onderzoek: werkzaamheden die voor de S&O-inhoudingsplichtige als speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden aangemerkt en door deze S&O-inhoudingsplichtige worden uitbesteed aan een derde.
4.2
Op grond van artikel 23b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wva worden kosten van uitbesteed onderzoek niet tot de kosten gerekend.
5. Ter beoordeling van het College staat de vraag of verweerder de kosten voor ECU/ASCU terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor afdrachtvermindering op de grond dat sprake is van kosten van uitbesteed onderzoek als bedoeld in artikel 23b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wva. In het verweerschrift heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat en waarom speur- en ontwikkelingswerk met een onzekere uitkomst wordt verricht door Sioux Logena. Het College wil wel van appellante aannemen dat zij en niet Sioux Logena beschikt over specifieke kennis van luchtvering, maar dat neemt niet weg dat, zoals ook blijkt uit de door verweerder geciteerde (en hiervoor weergegeven) passages, tussen appellante en Sioux Logena is overeengekomen dat Sioux Logena eventuele technische knelpunten oplost en dat Sioux Logena een opdracht tot ontwikkeling heeft gekregen zonder specificaties van de te ontwerpen software. Zoals verweerder terecht heeft betoogd is veel en langdurige ontwikkeling en interactie nodig tussen appellante en Sioux Logena om tot een geschikte ASCU te komen die aan alle eisen voldoet en is in de overeenkomsten niet vermeld dat Sioux Logena een eindproduct gaat leveren, maar dat zij dus onderzoek zal doen naar de ontwikkeling van een softwarepakket (vergelijk de uitspraak van het College van
17 december 2019, hiervoor aangehaald). Het College merkt de in de overeenkomsten vermelde - door Sioux Logena te verrichten - werkzaamheden daarom aan als speur- en ontwikkelingswerk. Omdat appellante dit speur- en ontwikkelingswerk heeft uitbesteed aan Sioux Logena, is sprake van uitbesteed onderzoek in de zin van artikel 23b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wva.
6.1
Omdat, zoals verweerder in het verweerschrift ook heeft opgemerkt, het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een toereikende motivering is dit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. Het College ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aangezien aannemelijk is dat appellante door dit gebrek niet is benadeeld. Met een deugdelijke motivering zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
6.2
In dat gebrek ziet het College aanleiding te bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed en verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. B. Bastein en mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen