ECLI:NL:CBB:2022:335

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
22/972
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake besmetverklaring met salmonella van pluimveebedrijf

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een pluimveevermeerderingsbedrijf. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P. Goumans, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 10 juni 2022 stal 1 van het bedrijf had besmet verklaard met salmonella typhimurium. Verzoeker had op 11 juni 2022 bezwaar gemaakt en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij twijfelde aan de juistheid van de besmetverklaring. Tijdens de zitting op 16 juni 2022 werd verzoeker bijgestaan door deskundigen, waaronder dierenarts [naam 5]. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een onderzoeker van Wageningen Bioveterinary Research.

De voorzieningenrechter overwoog dat de regelgeving omtrent salmonellabestrijding sinds 27 januari 2020 was aangepast, waardoor een hertest alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden uitgevoerd. Verzoeker voerde aan dat eerdere bemonsteringen door zijn dierenarts geen salmonellabesmetting hadden aangetoond, en vroeg om een verificatietest. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen reden was voor twijfel aan de positieve testresultaten van de routinebemonstering, en dat de situatie niet uitzonderlijk genoeg was om een verificatietest toe te staan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regelgeving omtrent salmonellabestrijding en de voorwaarden waaronder een verificatietest kan worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de twijfels van verzoeker niet voldoende waren om af te wijken van de geldende regels, en dat de besmetverklaring in stand bleef.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/972
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P. Goumans),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2022 (de besmetverklaring) heeft verweerder stal 1 van het pluimveebedrijf van verzoeker besmet verklaard met zoönotische salmonella typhimurium (salmonella) en hem in dat verband maatregelen opgelegd. Hiertegen heeft verzoeker op 11 juni 2022 bezwaar gemaakt en hij heeft diezelfde dag tevens gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een reactie op het verzoek ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 3] (legal director ForFarmers) en [naam 4] (manager PoultryPlan). Verzoeker heeft als deskundige meegebracht dierenarts [naam 5] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door dierenarts [naam 6] en [naam 7] , onderzoeker Wageningen Bioveterinary Research.

Overwegingen

1. Verzoeker voert een pluimveevermeerderingsbedrijf in drie stallen. Hij had in stal 1 een op 27/28 april geboren koppel (15.570 hennen en 649 hanen) en had de dieren op 9 mei 2022 (voor de eerste keer) gevaccineerd tegen salmonella.
2.1
De op 30 mei 2022 van het koppel genomen (routine)monsters waren positief voor salmonella in stal 1. Dat was de aanleiding voor de besmetverklaring die er mede toe strekt om het pluimvee uit de besmette stal te ruimen.
2.2
Verweerder heeft de wijze van bestrijding van salmonella met ingang van 27 januari 2020 aangepast onder druk van de Europese Commissie (de Commissie). Tot die datum werd altijd een hertest gedaan ter bevestiging. Op basis van de uitslag van die ambtelijke monsters, onderzocht door een geaccrediteerd laboratorium in Lelystad, werd het koppel al dan niet besmet verklaard. Deze standaard hertest is volgens de Commissie echter in strijd met de Europese regelgeving, in het bijzonder met de verplichting om de dieren direct na de eerste positieve testuitslag af te voeren. Daarom heeft verweerder zijn beleid gewijzigd in die zin dat de dieren van pluimveevermeerderingsbedrijven meteen worden geruimd als uit het door de pluimveehouder zelf genomen monster blijkt dat deze dieren besmet zijn met salmonella. De hertest wordt nog slechts in uitzonderlijke gevallen toegepast, namelijk wanneer er gerede twijfel is aan de juistheid van de eerste testuitslag.
3. Verzoeker heeft op 9 juni 2022 en op 12 juni 2022 een bemonstering door dierenarts [naam 5] laten doen en daarin werd geen salmonellabesmetting gevonden. Verzoeker leidt daaruit af dat de uitslag van de bemonstering op 30 mei 2022 vals positief is. In elk geval twijfelt hij ernstig aan het positieve resultaat van de routinebemonstering en dat moet in zijn visie aanleiding zijn voor een verificatietest, ook al, omdat regelmatig fouten worden gemaakt door de laboratoria. Verzoeker vraagt als voorlopige voorziening verweerder opdracht te geven een verificatietest uit te voeren en de besmetverklaring te schorsen totdat de uitslag daarvan bekend is.
4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de besmetverklaring, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
4.2
Op grond van artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (Verordening 2160/2003) moeten lidstaten nationale bestrijdingsprogramma’s vaststellen (ook) voor salmonella. Die programma’s geven de te treffen bestrijdingsmaatregelen aan als salmonella wordt opgespoord en bevatten bepalingen over de testmethoden en criteria om de testresultaten te beoordelen (artikel 5, vijfde lid, van Verordening 2160/2003). Bijlage II, onderdeel C stelt specifieke eisen aan vermeerderingskoppels en verplicht na de vaststelling van salmonella onder meer tot de ruiming van alle dieren van het koppel.
4.3
Op vermeerderingskoppels is daarnaast van toepassing de (uitvoerings-)Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus (Verordening 200/2010). De bijlage bij die verordening bevat (onder 2.2) een bemonsteringsprotocol, dat onderscheidt tussen bemonstering op de broederij (2.2.1) en bemonstering op het bedrijf (in de stallen, zie 2.2.2). Bemonstering op initiatief van de exploitant vindt tweewekelijks plaats op de door verweerder aangegeven locatie (de broederij dan wel de stallen). De regels voor bemonstering op de broederij voorzien in een standaard verificatietest na positief uitgevallen routinebemonstering (2.1.2.1, onder c), maar die ontbreekt bij routinebemonstering in de stallen. Wel kan verweerder dan in uitzonderingsgevallen waarin hij reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat (vals positief of vals negatief) besluiten tot een verificatietest (2.2.2.2, onder c). Indien de verificatietest het positieve resultaat van de routinebemonstering niet bevestigt, wordt het koppel niet (meer) als positief beschouwd (punt 4, tweede alinea, van de bijlage bij Verordening 200/2010).
4.4
Punt 2.2.2.2, onder c, van de bijlage bij Verordening 200/2010 luidt als volgt:
“In uitzonderingsgevallen waarin de bevoegde autoriteit reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat (fout-positieve of fout-negatieve resultaten), kan zij besluiten om de test overeenkomstig punt b) te herhalen”.
4.5
Een verificatietest is daarmee hier alleen toegestaan in geval van reden voor twijfel bij verweerder aan de juistheid van het resultaat van de routinebemonstering.
5.1
Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer sprake is van reden voor deze twijfel en welke omstandigheden daarbij een rol kunnen spelen. Verweerder heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat een negatieve verificatietest niet conclusief is voor de afwezigheid van salmonella bij een koppel. Dat lijkt geen ruimte te bieden voor een verificatietest na een eerdere positieve test en reduceert het gebruik van een verificatietest tot de situatie waarin verweerder een vals negatieve uitslag van de routinebemonstering vermoedt.
5.2
Dat roept de vraag op naar de betekenis van punt 4, tweede alinea, van de bijlage bij Verordening 200/2010 en het College zal in de zaak onder nummer 20/734 binnenkort op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) om een prejudiciële beslissing verzoeken. Een antwoord op die vragen valt echter niet eerder dan in de tweede helft van 2023 te verwachten.
5.3
Tot dan sluit de voorzieningenrechter aan bij de uitspraak van 27 februari 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:167). Dat de regelgeving een verificatietest hier reserveert voor uitzonderingsgevallen, betekent dat er iets uitzonderlijks aan de hand moet zijn, voordat tot een verificatietest wordt besloten. Zo’n uitzonderlijke situatie doet zich hier niet voor. Het gaat er niet om of verzoeker twijfelt aan de juistheid van het resultaat van de routinebemonstering, een verificatietest is immers alleen mogelijk in uitzonderingsgevallen waarin verweerder reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van dat resultaat. Daarvoor is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in elk geval ontoereikend dat het resultaat van (eigen) hertest(en) op initiatief van verzoeker, omdat dat het positieve resultaat van de routinebemonstering niet aantast. Ook de omstandigheid dat het koppel wordt gehouden in een stal die de toegang deelt met twee andere stallen waarin bij de routinebemonstering op 30 mei 2022 geen salmonella besmetting naar voren kwam, is daarvoor onvoldoende.
6. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: