ECLI:NL:CBB:2022:325
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit minister van Landbouw over subsidiabele oppervlakte voor GLB-betalingen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de subsidiabele oppervlakte voor rechtstreekse betalingen onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De stichting had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2020, maar de minister had deze betalingen vastgesteld op € 332.770,68 na een herziening van een eerder besluit. De stichting stelde dat verschillende percelen in 2020 subsidiabel waren, terwijl de minister dit betwistte.
Het College heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Het geschil betrof percelen die volgens de stichting in gebruik waren voor landbouwdoeleinden, maar de minister stelde dat deze percelen vooral uit zand, water en verruiging bestonden en daarom niet als landbouwareaal konden worden aangemerkt. Het College heeft eerder in een uitspraak van 27 juli 2021 geoordeeld dat deze percelen niet subsidiabel waren, en heeft in deze procedure geen reden gevonden om van dat oordeel af te wijken. De luchtfoto's en andere bewijsstukken ondersteunden de conclusie dat de percelen niet voldeden aan de eisen voor subsidiabiliteit.
Uiteindelijk heeft het College het beroep van de stichting ongegrond verklaard, waarbij het heeft geoordeeld dat de minister terecht de percelen niet als subsidiabel heeft aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve bewijsvoering bij de beoordeling van subsidiabele landbouwgronden en bevestigt de eerdere uitspraak van het College.