ECLI:NL:CBB:2021:773
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake subsidiabele landbouwgrond en uitbetaling betalingsrechten GLB
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellante, een stichting, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de subsidiabele oppervlakte van landbouwgrond en de uitbetaling van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. De Minister had in een eerder besluit de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2019 vastgesteld op € 381.125,03, na een gedeeltelijke herziening van een eerder besluit. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat bepaalde percelen ten onrechte niet als subsidiabele landbouwgrond zijn aangemerkt.
Het College heeft vastgesteld dat de percelen 42, 108, 109 en 443 door de Minister zijn aangemerkt als niet-subsidiabel, omdat deze percelen verruigd en verstruikt zouden zijn, wat zou betekenen dat er geen teelt kan plaatsvinden. Appellante betwist dit en stelt dat de luchtfoto’s van de Minister een vertekend beeld geven. Het College oordeelt echter dat de Minister terecht heeft geoordeeld dat deze percelen niet als subsidiabel kunnen worden aangemerkt, omdat de luchtfoto’s en cyclomediabeelden de verruiging en verstruiking van de percelen aantonen.
Daarnaast heeft appellante ook percelen 467 en 468 in het geding gebracht, waarvoor zij een begrazingsovereenkomst heeft met een BV. Het College concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze percelen op de peildatum daadwerkelijk in beheer had, aangezien de overeenkomst aangeeft dat de BV verantwoordelijk is voor het groot onderhoud en andere belangrijke aspecten van het beheer. Het College verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.