ECLI:NL:CBB:2022:299

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
21/1135
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake innovatiekrediet

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 juni 2022, zaaknummer 21/1135, staat de vraag centraal of het bezwaar van appellante, Cerescon B.V., tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ontvankelijk is. Het primaire besluit, dat op 28 juli 2020 een innovatiekrediet verleende aan AvL Motion B.V., werd door appellante als niet-ontvankelijk verklaard wegens een te late indiening van het bezwaar. Appellante had op 6 januari 2021 een verzoek tot openbaarmaking van het primaire besluit ingediend, dat door verweerder als bezwaarschrift werd aangemerkt. Het bestreden besluit van 13 september 2021 verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.

Het College overweegt dat de bezwaartermijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Aangezien het primaire besluit niet aan appellante was gericht en zij pas in december 2020 kennisnam van het besluit via een externe website, kan niet worden geoordeeld dat zij verwijtbaar te laat was met het indienen van het bezwaar. Het College concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van appellante, inclusief reiskosten en verletkosten, voor vergoeding in aanmerking gebracht.

De uitspraak benadrukt het belang van de bekendmaking van besluiten aan belanghebbenden en de mogelijkheid van verschoonbaarheid bij termijnoverschrijding. Het College bevestigt dat indien een belanghebbende niet op de hoogte was van een besluit, de termijnoverschrijding niet verwijtbaar kan zijn, mits het bezwaar tijdig na kennisname wordt ingediend.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1135

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

Cerescon B.V., te Heeze, appellante,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een innovatiekrediet verleend aan AvL Motion B.V., een concurrent van appellante.
Op 6 januari 2021 heeft appellant bij verweerder een verzoek ingediend om openbaarmaking van het primaire besluit. Verweerder heeft dit verzoek ook aangemerkt als bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 13 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar nietontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting was op 25 april 2022. Voor appellante was aanwezig [naam] en voor verweerder W.L.C. Rijk.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt, in samenhang met artikel 6:7 van de Awb, dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters is een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die met het nemen van een besluit niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn, met het maken van bezwaar of het instellen van beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat als hij dat doet binnen twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen dat zijn belangen kan raken. Het College voegt daaraan, in navolging van zijn uitspraak van 3 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:204), toe dat afhankelijk van de omstandigheden van het geval ook een later gemaakt bezwaar of ingesteld beroep als niet verwijtbaar te laat kan worden aangemerkt.
3. Het College stelt voorop dat verweerder het verzoek van 6 januari 2021 terecht ook heeft aangemerkt als bezwaarschrift tegen het primaire besluit Naar het oordeel van het College heeft verweerder het bezwaar echter ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het primaire besluit, dat op 28 juli 2020 aan AvL Motion B.V. is bekendgemaakt, is niet tot appellante gericht. Zij heeft daarvan naar eigen zeggen pas in december 2020 kennisgenomen door een bericht dat was geplaatst op een, niet door verweerder beheerde, website. In dat bericht was, voor zover van belang, alleen vermeld dat de versnelde ontwikkeling van de oogstrobot van AvL Motion B.V. “wordt mogelijk gemaakt door een Innovatiekrediet van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)”. Verder is van belang dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld op welke datum appellante precies van dit bericht heeft kennisgenomen. Het bericht is weliswaar vanaf 15 december 2019 op de website te lezen (geweest), maar daarmee staat nog niet vast dat appellante het ook (al) op die dag heeft gezien. De telefoonnotitie van 3 september 2021 en de verklaringen van appellante bieden daarvoor ook geen toereikende grondslag. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat appellante met het maken van bezwaar verwijtbaar te laat was.
4. De conclusie is dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder moet opnieuw, en dan inhoudelijk, op het bezwaar van appellante beslissen.
5. De door appellante gevorderde reiskosten van € 47,- en verletkosten van € 196,56 komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking. Andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn er niet.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 243,56,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. J.H. de Wildt en mr. D. Brugman,
in aanwezigheid van E.E.M. Koomen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
T.G.M. Simons E.E.M. Koomen
Afschrift verzonden aan partijen op: