ECLI:NL:CBB:2022:254

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
20/293, 20/318 en 20/828
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over bestuurswisselingen binnen een familiestichting

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 24 mei 2022, zijn drie zaken behandeld die betrekking hebben op bestuurswisselingen binnen een familiestichting. De zaken zijn geregistreerd onder de nummers 20/293, 20/318 en 20/828. Appellant 1 en appellant 2 hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Kamer van Koophandel over de inschrijving van bestuursleden en de wijziging van functies binnen de Stichting. In de zaak geregistreerd onder 20/828 is het beroep van appellant 1 ongegrond verklaard, omdat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Het College oordeelde dat appellant 1 geen bestuurslid is en daarom geen recht had om bezwaar te maken tegen de inschrijving van andere bestuursleden. In de zaken 20/293 en 20/318 werd het bezwaar van appellant 1 tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen rechtstreeks belang had bij de inschrijving van de bestuursleden. Het College vernietigde het bestreden besluit 2 en verklaarde het bezwaar van appellant 1 niet-ontvankelijk, terwijl het beroep van appellant 2 ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het begrip 'belanghebbende' in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een objectief en actueel belang bij besluiten van bestuursorganen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 20/293, 20/318 en 20/828

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaken tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , appellant 1

(gemachtigde: mr. E.R. Jonker),

[naam 2] , te [woonplaats] , appellant 2

en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. E. Goos).
Als derde-partijen hebben aan de gedingen 20/293, 20/318 en 20/828 deelgenomen:
[naam 3]en
[naam 4], te [woonplaats] .
Aan het geding 20/828 heeft als derde-partij tevens deelgenomen:
[naam 2], te [woonplaats] .

Procesverloop

20/828
Met het besluit van 31 december 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerster besloten tot inschrijving van de opgave tot toetreding van appellant 1, [naam 3] en [naam 5] als bestuurders van de Stichting [naam 6] (de Stichting) met ingang van 21 december 2018 en tot inschrijving van de wijziging van het bezoekadres.
Met het besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerster de bezwaren van appellanten 1 en 2 tegen het besluit tot inschrijving van de toetreding als bestuurder van appellant 1 gegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerster het bezwaar van appellant 1 tegen de inschrijving van de toetreding als bestuurders van [naam 5] en [naam 3] en de wijziging van het bezoekadres niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant 1 heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld
.Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer 20/828.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
20/293 en 20/318
Met het besluit van 26 maart 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerster besloten tot inschrijving van de opgave tot de titelwijzing van [naam 5] in penningmeester en de titelwijziging van [naam 3] in voorzitter met ingang van 20 maart 2019.
Met het besluit van 7 februari 2020 (het bestreden besluit 2
)heeft verweerster het bezwaar van appellant 1 tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Appellant 1 heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer 20/293.
Met het besluit van 7 februari 2020 (het bestreden besluit 3) heeft verweerster het bezwaar van appellant 2 tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Appellant 2 heeft tegen het bestreden besluit 3 beroep ingesteld
.Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer 20/318.
Verweerster heeft in de zaken 20/293 en 20/318 één verweerschrift ingediend.
Zaken 20/293, 20/318 en 20/828
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Daaraan hebben appellanten en de derde-partijen deelgenomen. Appellant 1 is daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde en appellant 2 door [naam 7] .

Overwegingen

1. Deze zaken betreffen besluiten van verweerster over opgaven van bestuurswisselingen binnen de Stichting. De Stichting is een “familiestichting”. De Stichting heeft onder meer ten doel het behartigen van de geestelijke en stoffelijke belangen van de familie [naam 8] . De Stichting heeft onder meer twee woningen in eigendom. [naam 3] , [naam 7] , [naam 5] , [naam 2] , [naam 1] en [naam 4] zijn zes broers die – kort gezegd – in twee kampen zijn verdeeld, met name ten aanzien van de door de Stichting beheerde stoffelijke belangen. [naam 7] en [naam 5] zijn niet als partij in deze aan het College voorgelegde zaken betrokken.
20/828
Feiten
2.1
Naar aanleiding van een beslissing van verweerster van 6 december 2018 staan appellant 2 en [naam 4] als bestuurders van de Stichting ingeschreven.
2.2
Op 21 december 2018 heeft een vergadering van de Stichting plaatsgevonden met [naam 4] als enige aanwezige bestuurder.
2.3
Op 31 december 2018 ontvangt verweerster van [naam 4] opgaven tot inschrijving van de
toetreding van [naam 3] ., [naam 5] en appellant 1 als bestuurders van de Stichting met ingang van 21 december 2018 en tot wijziging van het bezoekadres van de Stichting.
2.4
Op 31 december 2018 besluit verweerster tot inschrijving van deze opgaven (het primaire besluit 1).
2.5
Op 3 januari 2019 ontvangt verweerster een brief van appellant 2 waarin hij aangeeft dat verweerster een ondeugdelijk verzoek zal krijgen van [naam 4] , te weten de opgaven tot inschrijving van de toetreding van [naam 3] , [naam 5] en appellant 1 als bestuurders van de Stichting. Verweerster ontvangt brieven van appellant 1 op 31 maart 2019, waarin hij op voorhand bezwaar aantekent tegen de plannen van zijn broers [naam 4] , [naam 3] en [naam 5] om (opnieuw) een bestuurswijziging door te voeren binnen de Stichting, en op 10 april 2019, waarin hij bezwaar maakt tegen de inmiddels ingediende bestuurswijzigingen.
2.6
Op 8 mei 2020 merkt verweerster de brief van appellant 2 van 3 januari 2019 en de brieven van appellant 1 van 31 maart 2019 en 10 april 2019 (alsnog) aan als bezwaren tegen het primaire besluit 1.
2.7
Op 6 augustus 2020 beslist verweerster op de bezwaren van appellanten 1 en 2 tegen het besluit van 31 december 2018 (het bestreden besluit 1). Alleen appellant 1 gaat tegen dit besluit in beroep.
Het bestreden besluit 1
3. Met het bestreden besluit 1 heeft verweerster de bezwaren van appellanten 1 en 2 tegen de inschrijving van de toetreding van appellant 1 als bestuurder van de Stichting gegrond verklaard. Verweerster heeft hierbij onder meer overwogen dat appellant 1 heeft gesteld dat hij nooit akkoord is gegaan met een benoeming als bestuurder, omdat hij alleen tot het bestuur wilde toetreden indien alle broers zouden worden benoemd. De inschrijving is dienovereenkomstig aangepast. Het bezwaar van appellant 1 tegen de inschrijving van de toetreding van [naam 5] en [naam 3] als bestuurders en de wijziging van het bezoekadres heeft verweerster niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant 1 geen bestuurder is en daarom geen belanghebbende.
Standpunt appellant 1
4. Appellant 1 voert tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar onder meer aan dat verweerster ten onrechte een restrictieve invulling geeft aan het begrip belanghebbende. De bevoegdheid tot het vorderen van vernietiging van het besluit komt toe aan degene die, zoals in artikel 2:15, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek staat: “een redelijk belang heeft bij naleving van de verplichting die niet is nagekomen”. Nooit eerder is aan de orde gekomen dat hij geen belanghebbende zou zijn. Ook heeft hij zich hier niet over uit kunnen laten. Er is sprake van een familiestichting, dus elk familielid is belanghebbende. Verder heeft hij ook een redelijk belang omdat hij jaarlijks door de fiscus wordt aangeslagen voor 1/6 aandeel in de Stichting.
Beoordeling door het College
5. Het College is van oordeel dat verweerster het bezwaar van appellant 1 tegen onder meer de inschrijving van de toetreding van [naam 5] en [naam 3] als bestuurders, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant 1 is geen bestuurslid en daarom niet in de hoedanigheid van bestuurder als belanghebbende aan te merken. Het betoog van appellant 1 dat ieder familielid belanghebbende van de Stichting is, kan het College niet volgen. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste rechtspraak sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 30 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:349, overweging 6.3). Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Anders dan appellant 1 stelt, onderscheidt zijn belang zich onvoldoende van dat van andere familieleden. Het College merkt daarbij op dat volgens de statuten onder meer alle wettige afstammelingen van drie nader vermelde personen, geboren in de 13e, 17e en 18e eeuw na Chr, – onder meer als bestuurslid – bij de Stichting betrokken kunnen worden. Verder heeft appellant 1 onvoldoende onderbouwd waarom een jaarlijkse aanslag door de fiscus voor 1/6 aandeel van de Stichting betekent dat hij belanghebbende is. Voorts kan het beroep van appellant 1 op artikel 2:15 van het BW hem niet baten, aangezien dit artikel civielrechtelijk van aard is en niet ziet op de invulling van het begrip belanghebbende in het bestuursrecht. Kortom, omdat appellant 1 onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, zal het College het beroep geregistreerd onder zaaknummer 20/828 ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten is in deze zaak geen aanleiding.
20/293 en 20/318
Feiten
6.1
Op 20 maart 2019 heeft een vergadering van de Stichting plaatsgevonden, waarbij als aanwezigen staan genoteerd: [naam 4] , [naam 3] en [naam 5]
6.2
Op 26 maart 2019 ontvangt verweerster opgaven tot inschrijving van de titel
penningmeester bij [naam 5] en van de titel voorzitter bij [naam 3] met ingang van 20 maart 2019.
6.3
Op 26 maart 2019 besluit verweerster tot inschrijving van deze opgaven (het primaire besluit 2).
6.4
Op 7 februari 2020 beslist verweerster op de bezwaarschriften van appellanten 1 en 2 tegen het primaire besluit 2 en verklaart deze ongegrond (de bestreden besluiten 2 en 3).
Het bestreden besluit 2 (20/293)
7. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerster het bezwaar van appellant 1 ongegrond verklaard. In het verweerschrift merkt verweerster over het bestreden besluit 2 op dat vanwege de uitkomst van het bestreden besluit 1, te weten dat appellant 1 geen bestuurder is van de Stichting, zij het bezwaar tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Appellant 1 heeft immers, als niet-bestuurder, geen rechtstreeks belang bij het primaire besluit 2. Appellant 1 kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt.
Beoordeling door het College
8. Hetgeen het College heeft overwogen onder 5 van deze uitspraak ten aanzien van de zaak geregistreerd onder zaaknummer 20/828, gaat ook op voor deze zaak. Ook hier kan appellant 1 niet als belanghebbende bij het bestreden besluit (2) worden aangemerkt. Gelet hierop kan wat appellant 1 tegen het bestreden besluit 2 heeft aangevoerd buiten beschouwing blijven. Zoals verweerster terecht opmerkt, had zij het bezwaar van appellant 1 tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Dit heeft tot gevolg dat het College het bestreden besluit 2 zal vernietigen en daarvoor in de plaats het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk zal verklaren. Dit betekent ook dat het College het beroep van appellant 1 om die reden gegrond zal verklaren. Daarmee bestaat er voor het College aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellant 1 ten aanzien van de zaak geregistreerd onder zaaknummer 20/293. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- voor de proceskosten in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Het bestreden besluit 3 (20/318)
9. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerster het bezwaar van appellant 2 ongegrond verklaard. Daaraan heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Op 2 maart 2019 heeft [naam 4] bij e-mail een vergadering bijeengeroepen voor 20 maart 2019. [naam 4] was daartoe bevoegd. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de statuten van de Stichting is namelijk iedere bestuurder bevoegd tot bijeenroeping van een vergadering. In de vergadering van 20 maart 2019 zijn vervolgens de functies binnen het bestuur conform de statuten (artikel 6, zesde lid, en artikel 8) (her)verdeeld. Dat appellant 2 niet op de hoogte was van deze vergadering, noch van het feit dat in deze vergadering de functies zouden worden (her)verdeeld, acht verweerster ongeloofwaardig. De e-mail van 2 maart 2019 is naar het e-mailadres van appellant 2 gestuurd en appellant 2 heeft ook op deze e-mail gereageerd. Daarnaast is in deze e-mail als agendapunt onder punt 5 vermeld: “functieverdeling bestuur conform de statuten artikel 6 punt 6”. Verder concludeert verweerster dat de opgaven zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon. De opgaven zijn namelijk gedaan door ingeschreven bestuurders, te weten [naam 3] en [naam 5] Daarnaast concludeert verweerster dat de opgaven zijn gedaan met het daarvoor bestemde formulier. Dat appellant 2 er niet van op de hoogte zou zijn geweest dat deze belanghebbenden zijn ingeschreven als bestuurder, doet daar niets aan af. Verder is verweerster niet gebleken van valsheid in geschrifte, zoals door appellant 2 is gesteld. Verweerster beoordeelt niet of sprake is van wanbeleid binnen de Stichting. Verweerster heeft daarom in bezwaar niet (alsnog) gerede twijfel aan de juistheid van de gedane opgaven.
Standpunt appellant 2
10. Appellant 2 voert aan dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld en zonder enige toetsing de bestuurswijzigingen heeft overgenomen. In de hoorzitting van 1 november 2018 merkte verweerster op: 'we blijven niet aan de gang', als reactie op mogelijke bestuurswijzigingen in de toekomst. Verweerster verklaarde daarna de wijziging van 2 juli 2018 nietig. De bestuurssituatie moest weer in de oorspronkelijke samenstelling worden teruggebracht. Secretaris [naam 4] heeft daarna alles in het werk gesteld om door middel van manipulatie en misleiding de rechthebbende voorzitter en penningmeester te dwarsbomen en opnieuw opzij te schuiven. Dit is verweerster ontgaan, ondanks indicatie daarvoor. Het oorspronkelijke bestuur (appellant 2 als voorzitter en penningmeester) en [naam 4] (als secretaris) vormde weer het bestuur. Dus niet de in de verslagen genoemde nieuwe bestuursleden. Verweerster heeft dat niet opgemerkt in de meegestuurde verslagen. Voorts zijn bij de wijziging en inschrijving van nieuwe bestuursleden foutieve formulieren gebruikt. Formulier 16 kan niet worden gebruikt bij inschrijving van nieuwe functionarissen, die binnen de Stichting nog geen taak hadden. Verweerster is onzorgvuldig geweest bij de beoordeling van de formulieren. Als onderbouwing van de formulieren heeft [naam 4] een vergaderverslag meegestuurd. Dit is een gemanipuleerd verslag, waartegen appellanten bezwaar hebben gemaakt. Dit is ook gemeld aan verweerster. Hiermee is niets gedaan. Verder heeft verweerster bij herhaling verzuimd belanghebbenden in kennis te stellen van beslissingen tot registratie. Appellant 2 stelt dat de afweging van verweerster onzorgvuldig is geweest en dat verweerster niet alert was. Appellant 2 wil daarom dat de inschrijving van 7 februari 2020 (het bestreden besluit 3) herzien wordt conform de uitspraak van 1 november 2018, waardoor de bestuurscrisis binnen de Stichting hersteld kan worden.
Beoordeling door het College
11. Het College volgt het betoog van appellant 2 niet. Het College stelt vast dat het hier gaat om een opgave van een wijziging van functies binnen het bestuur van de Stichting door twee hiertoe bevoegde bestuurders. De betrokken bestuurders – [naam 3] en [naam 5] – zijn op 21 december 2018 toegetreden tot het bestuur. Appellant heeft tegen de inschrijving van deze personen als bestuurder op 31 december 2018 wel bezwaar gemaakt, maar is niet in beroep gekomen tegen het hierop genomen bestreden besluit 1, terwijl het College het beroep van appellant 1 hiertegen in zaak 20/828 niet-ontvankelijk heeft verklaard. In bestreden besluit 1 heeft verweerster de inschrijving van [naam 3] en [naam 5] in stand gelaten, zodat van hun bevoegdheid moet worden uitgegaan. Dat de voor de functiewijzigingen gevolgde procedure manco’s zouden vertonen, is niet gebleken. Verweerder hoefde tot slot naar het oordeel van het College ook anderszins geen twijfel te hebben aan de juistheid van de opgave. Het beroep van appellant 2 is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten is in deze zaak geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
20/828
- verklaart het beroep in de zaak geregistreerd onder 20/828 ongegrond;
20/293
  • verklaart het beroep in de zaak geregistreerd onder 20/293 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2 van 7 februari 2020;
  • verklaart het bezwaar van appellant 1 tegen het bestreden besluit 2 van 7 februari 2020 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan appellant 1 dient te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant 1 tot een bedrag van € 1.518,-;
20/318
- verklaart het beroep in de zaak geregistreerd onder 20/318 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. H.O. Kerkmeester en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
w.g. J.H. de Wildt w.g. M.H. van Kersbergen