6.4Op 7 februari 2020 beslist verweerster op de bezwaarschriften van appellanten 1 en 2 tegen het primaire besluit 2 en verklaart deze ongegrond (de bestreden besluiten 2 en 3).
Het bestreden besluit 2 (20/293)
7. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerster het bezwaar van appellant 1 ongegrond verklaard. In het verweerschrift merkt verweerster over het bestreden besluit 2 op dat vanwege de uitkomst van het bestreden besluit 1, te weten dat appellant 1 geen bestuurder is van de Stichting, zij het bezwaar tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Appellant 1 heeft immers, als niet-bestuurder, geen rechtstreeks belang bij het primaire besluit 2. Appellant 1 kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt.
Beoordeling door het College
8. Hetgeen het College heeft overwogen onder 5 van deze uitspraak ten aanzien van de zaak geregistreerd onder zaaknummer 20/828, gaat ook op voor deze zaak. Ook hier kan appellant 1 niet als belanghebbende bij het bestreden besluit (2) worden aangemerkt. Gelet hierop kan wat appellant 1 tegen het bestreden besluit 2 heeft aangevoerd buiten beschouwing blijven. Zoals verweerster terecht opmerkt, had zij het bezwaar van appellant 1 tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Dit heeft tot gevolg dat het College het bestreden besluit 2 zal vernietigen en daarvoor in de plaats het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk zal verklaren. Dit betekent ook dat het College het beroep van appellant 1 om die reden gegrond zal verklaren. Daarmee bestaat er voor het College aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellant 1 ten aanzien van de zaak geregistreerd onder zaaknummer 20/293. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- voor de proceskosten in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Het bestreden besluit 3 (20/318)
9. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerster het bezwaar van appellant 2 ongegrond verklaard. Daaraan heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Op 2 maart 2019 heeft [naam 4] bij e-mail een vergadering bijeengeroepen voor 20 maart 2019. [naam 4] was daartoe bevoegd. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de statuten van de Stichting is namelijk iedere bestuurder bevoegd tot bijeenroeping van een vergadering. In de vergadering van 20 maart 2019 zijn vervolgens de functies binnen het bestuur conform de statuten (artikel 6, zesde lid, en artikel 8) (her)verdeeld. Dat appellant 2 niet op de hoogte was van deze vergadering, noch van het feit dat in deze vergadering de functies zouden worden (her)verdeeld, acht verweerster ongeloofwaardig. De e-mail van 2 maart 2019 is naar het e-mailadres van appellant 2 gestuurd en appellant 2 heeft ook op deze e-mail gereageerd. Daarnaast is in deze e-mail als agendapunt onder punt 5 vermeld: “functieverdeling bestuur conform de statuten artikel 6 punt 6”. Verder concludeert verweerster dat de opgaven zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon. De opgaven zijn namelijk gedaan door ingeschreven bestuurders, te weten [naam 3] en [naam 5] Daarnaast concludeert verweerster dat de opgaven zijn gedaan met het daarvoor bestemde formulier. Dat appellant 2 er niet van op de hoogte zou zijn geweest dat deze belanghebbenden zijn ingeschreven als bestuurder, doet daar niets aan af. Verder is verweerster niet gebleken van valsheid in geschrifte, zoals door appellant 2 is gesteld. Verweerster beoordeelt niet of sprake is van wanbeleid binnen de Stichting. Verweerster heeft daarom in bezwaar niet (alsnog) gerede twijfel aan de juistheid van de gedane opgaven.
10. Appellant 2 voert aan dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld en zonder enige toetsing de bestuurswijzigingen heeft overgenomen. In de hoorzitting van 1 november 2018 merkte verweerster op: 'we blijven niet aan de gang', als reactie op mogelijke bestuurswijzigingen in de toekomst. Verweerster verklaarde daarna de wijziging van 2 juli 2018 nietig. De bestuurssituatie moest weer in de oorspronkelijke samenstelling worden teruggebracht. Secretaris [naam 4] heeft daarna alles in het werk gesteld om door middel van manipulatie en misleiding de rechthebbende voorzitter en penningmeester te dwarsbomen en opnieuw opzij te schuiven. Dit is verweerster ontgaan, ondanks indicatie daarvoor. Het oorspronkelijke bestuur (appellant 2 als voorzitter en penningmeester) en [naam 4] (als secretaris) vormde weer het bestuur. Dus niet de in de verslagen genoemde nieuwe bestuursleden. Verweerster heeft dat niet opgemerkt in de meegestuurde verslagen. Voorts zijn bij de wijziging en inschrijving van nieuwe bestuursleden foutieve formulieren gebruikt. Formulier 16 kan niet worden gebruikt bij inschrijving van nieuwe functionarissen, die binnen de Stichting nog geen taak hadden. Verweerster is onzorgvuldig geweest bij de beoordeling van de formulieren. Als onderbouwing van de formulieren heeft [naam 4] een vergaderverslag meegestuurd. Dit is een gemanipuleerd verslag, waartegen appellanten bezwaar hebben gemaakt. Dit is ook gemeld aan verweerster. Hiermee is niets gedaan. Verder heeft verweerster bij herhaling verzuimd belanghebbenden in kennis te stellen van beslissingen tot registratie. Appellant 2 stelt dat de afweging van verweerster onzorgvuldig is geweest en dat verweerster niet alert was. Appellant 2 wil daarom dat de inschrijving van 7 februari 2020 (het bestreden besluit 3) herzien wordt conform de uitspraak van 1 november 2018, waardoor de bestuurscrisis binnen de Stichting hersteld kan worden.
Beoordeling door het College
11. Het College volgt het betoog van appellant 2 niet. Het College stelt vast dat het hier gaat om een opgave van een wijziging van functies binnen het bestuur van de Stichting door twee hiertoe bevoegde bestuurders. De betrokken bestuurders – [naam 3] en [naam 5] – zijn op 21 december 2018 toegetreden tot het bestuur. Appellant heeft tegen de inschrijving van deze personen als bestuurder op 31 december 2018 wel bezwaar gemaakt, maar is niet in beroep gekomen tegen het hierop genomen bestreden besluit 1, terwijl het College het beroep van appellant 1 hiertegen in zaak 20/828 niet-ontvankelijk heeft verklaard. In bestreden besluit 1 heeft verweerster de inschrijving van [naam 3] en [naam 5] in stand gelaten, zodat van hun bevoegdheid moet worden uitgegaan. Dat de voor de functiewijzigingen gevolgde procedure manco’s zouden vertonen, is niet gebleken. Verweerder hoefde tot slot naar het oordeel van het College ook anderszins geen twijfel te hebben aan de juistheid van de opgave. Het beroep van appellant 2 is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten is in deze zaak geen aanleiding.