5.8Verweerder stelt dat de restrictiezin in Europees verband is vastgesteld en algemeen wordt toegepast en naleefbaar en handhaafbaar wordt geacht. Verweerder toetst Europees geharmoniseerde zinnen altijd bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) op uitvoerbaarheid, naleefbaarheid en handhaafbaarheid. Niet verweerder, maar de NVWA controleert de naleving van het wettelijk gebruiksvoorschrift door de gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. De restrictiezin verbiedt om het middel toe te passen als bijen op het gewas vliegen en voorkomt niet alleen blootstelling via de bloemen van het gewas zelf, maar ook blootstelling via bloeiende onkruiden in het veld. Theoretisch zou blootstelling kunnen plaatsvinden via bespuiting na de bloei van het gewas, maar een grote hoeveelheid bloeiende onkruiden in het veld wordt niet verwacht, omdat dat niet strookt met een goede landbouwpraktijk.
Juridisch kader6. Het gaat in deze zaak om de uitleg van artikel 36 van Verordening 1107/2009. In dit artikel is bepaald:
“Onderzoek voor toelating
1. De lidstaat die de aanvraag onderzoekt, voert op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis met gebruikmaking van de richtsnoeren die ten tijde van de aanvraag beschikbaar zijn, een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling uit. Hij geeft alle lidstaten in dezelfde zone de mogelijkheid tot het indienen van opmerkingen waarmee tijdens de beoordeling rekening moet worden gehouden.
Daarbij worden de in artikel 29, lid 6, bedoelde uniforme beginselen voor de beoordeling en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen toegepast om voor zover mogelijk vast te stellen of het gewasbeschermingsmiddel in dezelfde zone aan de eisen van artikel 29 voldoet wanneer het overeenkomstig artikel 55 en in realistische gebruiksomstandigheden wordt gebruikt.
De lidstaat die de aanvraag onderzoekt, maakt zijn beoordeling toegankelijk voor de andere lidstaten in dezelfde zone. De vorm van het beoordelingsverslag wordt vastgesteld volgens de in artikel 79, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
2. Dienovereenkomstig verlenen of weigeren de betrokken lidstaten toelatingen op grond van de conclusies van de beoordeling door de lidstaat die de aanvraag overeenkomstig de artikelen 31 en 32 heeft onderzocht.
3. In afwijking van lid 2 en krachtens het Gemeenschapsrecht kunnen passende voorwaarden worden opgelegd wat de naleving van de in artikel 31, leden 3 en 4 bedoelde voorschriften betreft, alsmede andere risicobeperkende maatregelen die voortvloeien uit specifieke gebruiksomstandigheden.
Indien de bezorgdheid van een lidstaat in verband met de gezondheid van mens en dier of het milieu niet kan worden weggenomen door de in de eerste alinea bedoelde nationale risicobeperkende maatregelen, kan een lidstaat weigeren een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel op zijn grondgebied te verlenen indien die lidstaat, als gevolg van specifieke omstandigheden in verband met milieu of landbouw, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat het betrokken middel nog steeds een onaanvaardbaar risico vormt voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.
De lidstaat stelt de aanvrager en de Commissie onverwijld op de hoogte van zijn besluit en verstrekt daarvoor een technische of wetenschappelijke rechtvaardiging.
De lidstaten bieden de mogelijkheid om tegen het besluit waarbij een toelating voor een dergelijk product wordt geweigerd, in beroep te gaan bij de nationale rechterlijke instanties of bij andere beroepsinstanties.”
Motivering van de prejudiciële vragen
7. Partijen zijn verdeeld over het toetsingskader dat moet worden gehanteerd bij de beoordeling van de uitbreiding van Closer wat betreft de risico’s voor bijen. Volgens verweerder heeft de beoordeling terecht plaatsgevonden op basis van richtsnoer 2002, nu ten tijde van de aanvraag nog geen nieuw richtsnoer was vastgesteld. Appellante meent dat verweerder richtsnoer 2013 en de sedert richtsnoer 2002 naar voren gekomen nieuwe wetenschappelijke en technische kennis, zoals die blijkt uit richtsnoer 2013, bij zijn beoordeling had moeten betrekken.
8. In deze zaak heeft Ierland op grond van artikel 35 van Verordening 1107/2009 de aanvraag tot uitbreiding van de toelating van Closer als zonaal rapporterende lidstaat beoordeeld. Nederland was daarbij een betrokken lidstaat. Ierland heeft deze beoordeling voor wat betreft de risico’s voor bijen uitgevoerd op basis van richtsnoer 2002. De conclusies van de Ierse beoordeling heeft verweerder ten grondslag gelegd aan zijn besluit om de toelating van Closer uit te breiden.
9. Appellante voert aan dat de Ierse beoordeling niet is gebaseerd op de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, zoals is vereist op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, en artikel 36, eerste lid, van Verordening 1107/2009. Appellante stelt dat richtsnoer 2002 is achterhaald, zoals blijkt uit richtsnoer 2013. Richtsnoer 2002 kijkt alleen naar acute effecten op honingbijen en niet naar subletale en chronische effecten, blootstelling via kruiden en risico’s voor hommels en solitaire bijen. Door toepassing van richtsnoer 2002 zijn die effecten niet in de Ierse beoordeling betrokken, waardoor het met de Verordening 1107/2009 nagestreefde hoge niveau van bescherming wordt ondermijnd. Appellante stelt dat bij de beoordeling van de risico’s voor bijen gebruik had moeten worden gemaakt van richtsnoer 2013, die is gepubliceerd in 2013 en dus beschikbaar was op het moment van de aanvraag, of dat in elk geval de sedert richtsnoer 2002 naar voren gekomen nieuwe wetenschappelijke en technische kennis bij de beoordeling betrokken had moeten worden.
10. Verweerder houdt eraan vast dat, gelet op artikel 36 van Verordening 1107/2009, de zonaal rapporterende lidstaat de beoordeling hoort uit te voeren op basis van richtsnoer 2002, omdat de rechtszekerheid vereist dat de beoordeling wordt uitgevoerd op basis van het toetsingskader op het moment van de aanvraag. Het toetsingskader voor de beoordeling van de risico’s van bijen was volgens verweerder op het moment van de aanvraag, 30 april 2015, richtsnoer 2002, en niet richtsnoer 2013, omdat richtsnoer 2013 op het moment van de aanvraag niet was vastgesteld door de Europese Commissie en daarom niet beschikbaar was als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van Verordening 1107/2009. Verweerder heeft de na richtsnoer 2002 naar voren gekomen nieuwe wetenschappelijke en technische kennis niet bij de nationale beoordeling van de aangevraagde uitbreiding van de toelating van Closer betrokken.