In deze zaak heeft verzoeker, een agrariër, schadevergoeding gevorderd van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens onrechtmatige besluitvorming met betrekking tot zijn fosfaatrechten. Op 11 augustus 2020 diende verzoeker een verzoek om schadevergoeding in, nadat zijn fosfaatrecht op 348 kg was vastgesteld, maar later was verlaagd naar 85 kg door een herzieningsbesluit. Verzoeker stelde dat hij schade had geleden doordat hij zijn fosfaatrechten niet kon verkopen tegen de waarde die hij in 2018 had kunnen realiseren. De minister wees het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk af, wat leidde tot een beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
Tijdens de zitting op 23 december 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker zijn schade onderbouwde met verkoopovereenkomsten en berekeningen. Het College oordeelde dat de schade die verzoeker had geleden, het gevolg was van de onrechtmatige besluiten van de minister. Het College stelde vast dat verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij gederfde winst had geleden door de onrechtmatige besluitvorming, en dat de schadevergoeding van € 14.251,- toewijsbaar was. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten en het vergoeden van het griffierecht aan verzoeker.
De uitspraak werd gedaan door mr. H.L. van der Beek, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2022. Het College heeft de minister veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten, en heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen.