In deze zaak heeft de verzoekster, een vennootschap onder firma, een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit verzoek volgde op een onrechtmatig besluit waarbij het fosfaatrecht van de verzoekster in 2018 was vastgesteld op een te laag niveau. De verzoekster had in februari 2018 al haar fosfaatrechten verkocht, maar na een herzieningsbesluit in september 2018, dat het fosfaatrecht verlaagde, kon zij niet voldoen aan haar leveringsplicht. Hierdoor moest zij vervangende fosfaatrechten kopen tegen een hogere prijs dan waarvoor zij haar oorspronkelijke rechten had verkocht. De verzoekster heeft schadevergoeding gevraagd voor zowel de kosten van de vervangende fosfaatrechten als voor de waardedaling van de fosfaatrechten die zij in mei 2020 heeft verkocht.
De minister heeft het verzoek om schadevergoeding deels afgewezen, wat leidde tot een procedure bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de verzoekster voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar geleden schade. Het College heeft geoordeeld dat de schade het gevolg is van de onrechtmatige besluitvorming en dat de verzoekster recht heeft op schadevergoeding. Het College heeft de minister veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 5.439,20, evenals de proceskosten van de verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 mei 2022.