8.4ACM stelt zich op het standpunt dat de keuze voor één opslag voor afleversets met de CW-waarden 5 en 6 in lijn is met de relevante wetgeving. Er is uitgegaan van de gemiddelde jaarlijkse kapitaalkosten zoals is voorgeschreven in artikel 5b, zesde lid, van het Warmtebesluit. Artikel 3b, tweede lid, van de Warmteregeling maakt het voor ACM mogelijk om te differentiëren in de opslag voor de afleversets met CW-waarde 5 en CW-waarde 6, maar verplicht haar niet daartoe.
Ten overvloede merkt ACM op dat ook als zou worden uitgegaan van de inventarisatie van appellanten van de brutoprijzen van grote leveranciers van afleversets, dit niet zou leiden tot een hogere opslag voor CW-waarde 6 aangezien het verschil van € 60 tot € 70 niet zodanig significant is dat dit een apart tarief zou rechtvaardigen. Immers dat zou neerkomen op een verschil in tarief van minder dan € 1,- per maand.
De afslag voor afleversets met een CW-waarde 3 is volgens ACM correct vastgesteld. Anders dan appellanten lijken te betogen, kunnen volgens ACM niet twee in artikel 5b, eerste lid, van het Warmtebesluit aangewezen categorieën worden samengenomen. Op grond van artikel 5b, eerste en derde lid, van het Warmtebesluit moeten voor zowel individuele afleversets met alleen ruimteverwarming als voor afleversets met ruimteverwarming én warm tapwater aparte basistarieven worden vastgesteld. Waar de ACM voor gecombineerde afleversets één opslag kan vaststellen voor aanvullende functionaliteiten, kan zij dat niet voor afzonderlijke categorieën afleversets zoals vastgesteld in artikel 5b, eerste lid, van het Warmtebesluit. Evenmin heeft zij de mogelijkheid om apart rekening te houden met kleinere warmteleveranciers. Zo is op grond van artikel 5b, eerste en derde lid, van het Warmtebesluit slechts ruimte voor één basistarief per categorie afleverset en één tarief per aanvullende functionaliteit.
ACM stelt zich op het standpunt dat zij een representatieve steekproef heeft genomen door over drie jaar de kosten op te vragen bij de twintig grootste warmteleveranciers. ACM benadrukt dat deze groep bestaat uit zowel grote als kleinere warmteleveranciers en 90% van de verbruikers op de Nederlandse warmtemarkt beslaat. ACM heeft vervolgens nog de betrouwbaarheid van de gerapporteerde kosten geverifieerd met prijslijsten van toeleveranciers van afleversets. Hiermee sluit ACM het best aan bij de wens van de wetgever om de tarieven voor afleversets te baseren op de werkelijke kosten van de warmteleveranciers. Het gaat om de feitelijke prijzen die zijn betaald voor de afleversets en niet om de bruto verkoopprijzen. Omdat uitgegaan wordt van de werkelijke kosten uit de boeken van de warmteleveranciers worden eventuele klant/volume kortingen meegenomen. Uitgaan van de brutoprijzen zou het onredelijke effect hebben dat de consument (gemiddeld genomen) meer betaalt dan de werkelijke kosten. De genoten korting komt dan namelijk niet tot uiting in het bij de consument in rekening gebrachte tarief.
ACM merkt nog op dat zij in 2018 heeft onderzocht of een onderzoek naar marktgegevens over de kosten van afleversets, aan- en afsluitingen en cv-ketels kon worden aanbesteed, maar de onderzoeksbureaus konden niet of in onvoldoende mate voldoen aan de informatievraag van ACM. Omdat ACM inmiddels van twintig warmteleveranciers de werkelijke kosten heeft gekregen, voegt een dergelijk marktonderzoek nog weinig toe.
8.5.1Het College overweegt als volgt. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Warmtewet kan het tarief voor afleversets verschillen voor verschillende categorieën en aanvullende functionaliteiten van afleversets. In artikel 5b, eerste lid, van het Warmtebesluit zijn de verschillende categorieën afleversets vastgesteld. Op grond van artikel 5b, tweede lid, van het Warmtebesluit kan ACM aanvullende functionaliteiten vaststellen van afleversets voor zover de kosten van een aanvullende functionaliteit zodanig significant zijn dat een apart tarief is gerechtvaardigd. Op grond van artikel 5b, derde lid, van het Warmtebesluit bestaat het maximumtarief uit een basistarief voor een categorie van een afleverset, en een jaarlijkse opslag of jaarlijkse afslag per aanvullende functionaliteit van een afleverset. Op grond van artikel 5b, vijfde en zesde lid, van het Warmtebesluit stelt ACM het basistarief en de jaarlijkse opslag of jaarlijkse afslag vast op basis van de gemiddelde jaarlijkse kapitaalkosten van leveranciers voor de desbetreffende categorie afleverset respectievelijk aanvullende functionaliteit, of op basis van door ACM verkregen marktgegevens over de kosten hiervan. Uit de aanhef van artikel 3b, tweede lid, van de Warmteregeling, blijkt dat ACM de aanvullende functionaliteiten van de afleversets slechts op basis van een beperkt aantal elementen kan vaststellen. Uit artikel 3b, tweede lid, van de Warmteregeling, gelezen in samenhang met artikel 3b, eerste lid, onder e, blijkt dat één van de in de aanhef bedoelde elementen is de mate waarin de CW-waarde bij een individuele afleverset afwijkt van CW-waarde 4.
8.5.2Appellanten betogen dat aan artikel 5b, zesde lid, van het Warmtebesluit geen grondslag kan worden ontleend voor de toepassing van het gewogen gemiddelde van de aanschaf- en installatiekosten op zowel de afleverset met CW-waarde 5 als de afleverset met CW-waarde 6. Dit betoog slaagt niet. ACM heeft bij het vaststellen van de aanvullende functionaliteiten geen onderscheid (meer) gemaakt tussen CW-waarde 5 en CW-waarde 6. Daartoe was zij ook niet verplicht. Artikel 3b, tweede lid, onder b, van het Warmtebesluit geeft haar de bevoegdheid, maar niet de verplichting, om dit onderscheid te maken. Juist de door appellanten gesignaleerde ongerijmdheid waartoe het gebruikmaken van deze bevoegdheid in dit geval zou hebben geleid – een afleverset met een CW-waarde 5 zou duurder zijn dan een afleverset met een CW-waarde 6 – toont aan dat ACM terecht niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
In wat appellanten hebben aangevoerd over de afslag voor afleversets met CW-waarde 3 ziet het College evenmin grond voor het oordeel dat ACM niet de systematiek van het Warmtebesluit heeft gevolgd. Gelet op het bepaalde in artikel 5b, eerste en derde lid, aanhef en onder a, van het Warmtebesluit heeft ACM zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet twee in de regelgeving onderscheiden categorieën kan samennemen.
8.5.3Anders dan appellanten betogen, was ACM niet gehouden een marktonderzoek te doen naar de kosten van de aanvullende functionaliteiten. ACM heeft, overeenkomstig artikel 5b, vijfde en zesde lid, van het Warmtebesluit, het basistarief respectievelijk afslag en opslag gebaseerd op de daadwerkelijk door warmteleveranciers betaalde kosten voor afleversets. ACM heeft in dit verband terecht opgemerkt dat de brutoprijzen voor afleversets niet de daadwerkelijke kosten van warmteleveranciers weerspiegelen, omdat in die prijzen geen rekening is gehouden met eventuele kortingen die warmteleveranciers op de brutoprijs hebben verkregen. De steekproef die ACM heeft gehouden om de kosten vast te stellen, is naar het oordeel van het College voldoende representatief te achten. ACM heeft de kosten van twintig grotere en kleinere warmteleveranciers opgevraagd, die samen 90% van de Nederlandse verbruikers beleveren. Nu in de vaststelling ook kosten van kleinere warmteleveranciers zijn betrokken en appellanten onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt welk effect het meenemen van nog kleinere leveranciers op de uitkomsten zou hebben gehad, volgt het College appellanten niet in hun betoog dat ACM de belangen van de kleinere warmteleveranciers onvoldoende heeft meegewogen.
8.5.4De conclusie is dat de derde beroepsgrond van appellanten niet slaagt.
Gebruiksonafhankelijk deel maximumtarieven voor levering van warmte