ECLI:NL:CBB:2022:158

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
21/891
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen subsidieaanvraag in het kader van de TVL-regeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een bezwaar dat appellante te laat heeft ingediend tegen een besluit van de minister, waarin subsidie werd toegekend op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. Het primaire besluit werd genomen op 6 april 2021, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard, dateert van 26 juli 2021.

Appellante stelde dat zij in afwachting was van de beslissing op een eerder bezwaarschrift dat betrekking had op een andere periode (Q4 2020) en dat zij daarom het bezwaar tegen het primaire besluit te laat had ingediend. Het College oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De wetgeving vereist dat een bezwaarschrift tijdig wordt ingediend, en het feit dat appellante eerder bezwaar had gemaakt tegen een ander besluit ontsloeg haar niet van de verplichting om ook tijdig bezwaar te maken tegen het onderhavige besluit. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar werd geacht en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de wettelijke termijnen, ook in situaties waarin appellanten in afwachting zijn van andere beslissingen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/891

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante,

en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorganger, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. P.J. Kooiman en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante subsidie toegekend op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021.
Bij besluit van 26 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2022. Namens appellante was aanwezig [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Tussen partijen is niet in geschil en ook het College stelt vast dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De vraag is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellante heeft in beroep uitgelegd dat zij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend omdat zij in afwachting was van de beslissing op haar bezwaarschrift tegen een besluit van verweerder over de TVL Q4 2020. Appellante ging ervan uit dat als dat bezwaarschrift gegrond verklaard zou worden (wat uiteindelijk ook gebeurd is), dit ook zou gelden voor de volgende aanvragen. Dit heeft appellante ook bij e-mail van 8 juni 2021 aan verweerder medegedeeld, waarop verweerder heeft geantwoord dat hij de e-mail van appellante niet als een bezwaarschrift voor de andere kwartalen kon beschouwen, en dat appellante dus opnieuw bezwaar moest maken. Dat heeft appellante vervolgens gedaan, maar de bezwaartermijn was inmiddels verstreken. Verder wijst appellante er nog op dat verweerder heeft gecommuniceerd dat coulant zou worden omgegaan met de regelingen die in het leven zijn geroepen om het bedrijfsleven te ondersteunen in deze moeilijke tijden.
4. In dit geval heeft verweerder in de door appellante aangevoerde reden voor het te laat gemaakte bezwaar terecht geen grond gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat appellante tegen een ander besluit, dat ging over het recht op subsidie over de periode Q4 2020, al bezwaar had gemaakt, ontslaat haar namelijk niet van de verplichting eveneens (tijdig) bezwaar te maken tegen het onderhavige primaire besluit als zij het daar (ook) niet mee eens was. Dit laatste primaire besluit is immers een ander, afzonderlijk, besluit waartegen, volgens de daarvoor geldende regels in de Awb, ook weer afzonderlijk tijdig bezwaar moet worden gemaakt. Dit stond onder het primaire besluit ook duidelijk vermeld. Verweerder heeft de termijnoverschrijding dan ook terecht niet verschoonbaar geacht.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 april 2022.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.