ECLI:NL:CBB:2022:103

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
20/429
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen korting op Garanties van Oorsprong door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft de BV, die een biovergistingsinstallatie beheert, een beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had het aantal Garanties van Oorsprong (GvO’s) dat aan de BV was toegekend, met 13,7% gekort omdat een meetrapport te laat zou zijn ingediend. De BV had op 30 april 2019 een meetrapport ingediend dat niet voldeed aan de eisen, maar diende op 19 juni 2019 een aanvullend rapport in dat wel voldeed. De minister baseerde zijn beslissing op de datum van het tweede rapport en niet op het eerste, dat volgens het College tijdig was ingediend. Het College oordeelde dat de minister de BV ten onrechte had gekort op het aantal GvO’s, omdat het eerste rapport op tijd was ingediend en het tweede rapport als een aanvulling moest worden beschouwd. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de BV, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/429

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , de BV

(gemachtigde: mr. H.E. Davelaar),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister

(gemachtigden: mr. V.C. van Campen en mr. W. Geelhoed).

Inleiding en samenvatting

De BV heeft een eigen biovergistingsinstallatie waarmee zij duurzame energie in de vorm van elektriciteit en warmte produceert. Voor duurzame energie kent de minister bewijsstukken toe, de zogenaamde ‘Garanties van Oorsprong’ (GvO’s). De minister baseert het aantal GvO’s op de meetrapporten die producenten indienen. Doen zij dat te laat, dan worden zij gekort op het aantal GvO’s.
In dit geval heeft de BV op 30 april 2019 een meetrapport ingediend, dat niet voldeed aan de eisen. Op 19 juni 2019 diende de BV opnieuw een meetrapport in, dat na enige aanvullingen wel voldeed. De minister is zowel in zijn primaire besluit als in zijn besluit op bezwaar uitgegaan van de datum van het tweede rapport en heeft het aantal GvO’s gekort met 13,7% omdat het meetrapport te laat was. De BV is het hier niet mee eens. Het College heeft het beroep van de BV behandeld op de zitting van 10 december 2021.
Het College komt tot het oordeel dat de minister de BV niet mocht korten op het aantal GvO’s. De minister had er namelijk van uit moeten gaan dat het eerste meetrapport van 30 april 2019 wel op tijd was. Het rapport van 19 juni 2019 moet worden beschouwd als een tijdige aanvulling op dat rapport. Hieronder licht het College zijn oordeel toe.

Het wettelijk kader dat van toepassing is

Voor de toekenning van GvO’s geldt de Regeling garanties en certificaten van oorsprong (de Regeling). Daarin staat onder meer wat een meetrapport is en wanneer het moet worden ingediend. Ook is bepaald wat de gevolgen zijn als het meetrapport te laat is ingediend of niet aan alle eisen voldoet. Hieronder vat het College de relevante bepalingen uit de Regeling kort samen.
De Regeling bevat de volgende definitie van het begrip meetrapport: ‘een rapport dat alle meetgegevens van de desbetreffende kalendermaand bevat’ (…) (artikel 1).
Verder staat in de Regeling dat het meetrapport uiterlijk vier maanden na het einde van het kalenderjaar waarover het gaat moet worden ingediend (artikel 11, eerste lid). Als de producent het rapport later indient, past de minister een korting toe op het aantal GvO’s door de volgende formule toe te passen (artikel 28, tweede lid): het aantal af te boeken GvO’s = [EHE/365 * OT] / 1 MWh. Daarbij staat ‘EHE’ voor de hoeveel energie uit hernieuwbare energiebronnen, opgewekt in de periode waarover het meetrapport gaat. De afkorting ‘OT’ staat voor het aantal dagen dat het rapport te laat is ingediend.
In de artikelen 11, 12 en 17 van de Regeling is bepaald aan welke vereisten een meetrapport moet voldoen. Voldoet een meetrapport niet aan die vereisten, dan geeft de minister de producent vier weken de tijd om het meetrapport aan te passen (artikel 28, derde lid). Geeft de producent hieraan geen of onvoldoende gehoor, dan vermindert de minister het aantal GvO’s door de hiervoor genoemde formule toe te passen (artikel 28, tweede lid).

Inhoudelijke beoordeling

Het College komt tot het oordeel dat de minister de BV ten onrechte heeft gekort op het aantal GvO’s. Volgens de minister had de BV het meetrapport te laat ingediend, maar dat is niet het geval.
Allereerst staat het vast dat de BV op 30 april 2019 een meetrapport heeft ingeleverd. Dit meetrapport bevatte de meetgegevens van de kalendermaanden van 2018 en is dus een meetrapport volgens de definitie in artikel 1 van de Regeling. Omdat het op 30 april 2019 is ingediend, is het ook op tijd ingeleverd; binnen vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarover het rapport gaat (artikel 11, eerste lid). Het tweede rapport is weliswaar buiten die termijn ingediend, maar dat is niet relevant. Het rapport van 19 juni 2019 moet namelijk worden beschouwd als een
aanvullingop het rapport van 30 april 2019.
In de regeling is niet alleen bepaald aan welke vereisten een meetrapport moet voldoen (artikelen 11, 12 en 17), maar ook dat de minister de producent vier weken de tijd moet geven om een rapport zo nodig aan te vullen of te verbeteren (artikel 28, derde lid). In dit geval bevatte het meetrapport van 30 april 2019 fouten. Om die reden heeft de minister het rapport terzijde geschoven, maar dat was niet juist. Uit de Regeling volgt immers dat de minister de BV de mogelijkheid had moeten bieden om de ontbrekende informatie aan te vullen en de fouten te herstellen. De minister heeft de BV op ontbrekende informatie en fouten gewezen in een e-mail van 31 mei 2019. Het rapport van 19 juni 2019 is binnen vier weken na 31 mei 2019 ingediend en is dus een tijdige aanpassing.
Het College ziet geen goede reden waarom de BV in dit geval het meetrapport niet zou mogen aanpassen, ook al ging het om tekortkomingen die niet letterlijk in artikel 11, 12 of 17 van de regeling worden genoemd. Het College vindt deze tekortkomingen namelijk niet zo ernstig dat de minister geen herstelmogelijkheid had hoeven te bieden. Weliswaar heeft de minister aangevoerd dat hij niet kon achterhalen bij welke installatie het ingediende meetrapport hoorde, maar dat argument overtuigt het College niet. De EAN-code in het meetrapport kwam misschien niet overeen met de installatie die op naam stond van de BV, maar het was wel degelijk duidelijk wie het meetrapport had ingediend. De adresgegevens en de naam van de BV stonden immers correct in het meetrapport vermeld en de minister kon dus eenvoudig contact opnemen met de BV om deze de gelegenheid te bieden de fouten in het rapport te verbeteren.

Hoe nu verder?

Dit betekent dat het beroep van de BV gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd. De minister zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen binnen zes weken na deze uitspraak en er daarbij rekening mee moeten houden dat het meetrapport wel tijdig is ingediend.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van de BV vergoeden. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 354,- aan de BV te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van de BV tot een bedrag van € 1.518,-.
Dit is een uitspraak van mr. H.O. Kerkmeester, mr. R.W.L. Koopmans en mr. H.S.J. Albers, in samenwerking met mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
w.g. H.O. Kerkmeester
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen