ECLI:NL:CBB:2021:994

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
20/714
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving rookverbod in coffeeshop en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2020. Appellante, eigenaar van een coffeeshop, had hoger beroep ingesteld tegen een boete van € 600,- die was opgelegd door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wegens het niet handhaven van het rookverbod in haar zaak. De inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had vastgesteld dat er tabak werd gerookt in de coffeeshop, wat in strijd is met artikel 10, eerste lid, onder e van de Tabaks- en rookwarenwet. Appellante betwistte de bevindingen van de NVWA en stelde dat er geen monsters waren genomen om de aanwezigheid van tabak vast te stellen. Ze voerde ook aan dat het handhavingsbeleid van de NVWA in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat niet in alle gevallen handhavend werd opgetreden.

Het College oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan het rapport van bevindingen van de NVWA. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat appellante het rookverbod had overtreden. Het College bevestigde deze uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris had voldoende onderbouwing voor de opgelegde boete en het College zag geen schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de NVWA steekproefsgewijs inspecties uitvoert en niet alle overtredingen in gelijke mate kunnen worden geconstateerd. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/714
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 op het hoger beroep van

[appellante] , te [plaats] , appellante

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2020, kenmerk ROT 19/6011, in het geding tussen appellante,
en

de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M.A.D. Klein-Pietersen).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 17 juni 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7724, de aangevallen uitspraak).
De staatssecretaris heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2021.
Appellante is niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Appellante is eigenaar van coffeeshop [appellante] te [plaats] . Op 17 april 2019 hebben twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd in de coffeeshop van appellante. Van deze inspectie is een op ambtseed opgesteld rapport van bevindingen gemaakt (rapport).
1.2
Naar aanleiding van het rapport heeft de staatssecretaris op 10 mei 2019 aan appellante zijn voornemen kenbaar gemaakt om een boete van € 600,- op te leggen wegens het niet handhaven van het rookverbod in de coffeeshop (artikel 10, eerste lid, onder e van de Tabaks- en rookwarenwet). Appellante heeft hierop haar zienswijze kenbaar gemaakt.
1.3
Bij besluit van 8 augustus 2019 (het boetebesluit) heeft de staatssecretaris de voorgenomen boete opgelegd.
1.4
Bij besluit van 18 oktober 2019, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellante tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij voor eiser en verweerder respectievelijk appellante en de staatssecretaris moet worden gelezen:
“2. In het rapport van bevindingen is gedetailleerd beschreven dat twee verschillende
toezichthouders hebben waargenomen dat door twee verschillende gasten een […]
sigaret werd opengebroken, de tabak in een joint werd gedaan die vervolgens werd gerookt.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het rapport van
bevindingen op dit punt. Omdat de toezichthouders hebben waargenomen dat tabak werd
gerookt, staat vast dat eiseres de haar verweten overtreding heeft begaan. Daarin wijkt deze
zaak af van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een eerdere
zaak van eiseres. In die zaak ging het enkel om het ruiken van tabaksrook in een coffeeshop,
terwijl in dit geval ook visueel is waargenomen dat tabak werd gerookt. Verweerder heeft
derhalve eiseres terecht een boete opgelegd wegens het niet handhaven van het rookverbod.
3. Het beroep van eiseres op rechtsongelijkheid wordt verworpen. De Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft beperkte capaciteit zodat zij niet overal op kan
reageren. Daarnaast is de rechtbank ambtshalve ermee bekend dat ook in Amsterdam controles worden uitgevoerd omdat ook die zaken bij deze rechtbank voorliggen. Dat de NVWA steekproefsgewijs en niet altijd en overal in dezelfde mate handhavend optreedt is geen reden om aan te nemen dat sprake is van rechtsongelijkheid.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Ter beoordeling van het College staat de vraag of de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante artikel 10, eerste lid, onder e van de Tabaks- en rookwarenwet heeft overtreden en de staatssecretaris daarvoor een boete heeft kunnen opleggen, in stand kan blijven.
3.2
Op grond van artikel 10, eerste lid, onder e van de Tabaks- en rookwarenwet is de exploitant van een horeca-inrichting verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod. Dit rookverbod ziet op het roken van tabaksproducten. Sigaretten van pure wiet, tabaksvervangers of een mix van die twee vallen niet onder het verbod. In dit geval staat ter discussie of appellante het rookverbod heeft gehandhaafd.
4.1
Appellante heeft zich in hoger beroep afgevraagd waarom de toezichthouders het in dit geval, in tegenstelling tot eerdere controles, hebben gelaten bij visuele waarnemingen en geen monsters hebben genomen van de joints, waardoor niet is vastgesteld dat hier daadwerkelijk tabak in heeft gezeten. Indien zij dit wel hadden gedaan, dan was onomstotelijk vast komen te staan dat de producten zoals geconsumeerd in de shop vrij waren van alle soorten van tabak zoals omschreven in de Tabakswet. Volgens appellante zou ook sprake geweest kunnen zijn van een tabaksvervanger.
4.2
Appellante stelt verder dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Uit hetgeen de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank heeft gesteld volgt dat de toezichthouders niet of niet in staat zijn consequent te handhaven.
4.3
De staatssecretaris sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. Verder merkt hij ten aanzien van het standpunt van appellante, dat monstername in dit geval nodig was, op dat monsterafname bij coffeeshops in de praktijk niet plaatsvindt omdat het niet de bedoeling is dat toezichthouders drugs in beslag nemen. Bovendien hebben de toezichthouders het rapport naar waarheid opgemaakt en zijn er geen twijfels over de inhoud en totstandkoming van het rapport van bevindingen. Dat het daadwerkelijk zien en ruiken dat met tabak samengestelde joints worden gerookt, zonder dat een monsterafname heeft plaatsgevonden, voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een overtreding van het rookverbod volgt ook uit de uitspraak van het College van 26 april 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:144), aldus de staatssecretaris.
4.4
De staatssecretaris stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van rechtsongelijkheid als hij wegens capaciteitsgebrek steekproefsgewijs en niet altijd en overal in dezelfde mate handhavend optreedt. Daarnaast merkt de staatssecretaris op dat de rechtbank in rechtsoverweging 3 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen dat zij ambtshalve ermee bekend is, dat ook in Amsterdam controles door de staatssecretaris worden uitgevoerd, omdat die zaken ook bij de rechtbank voorliggen.
5. Het College overweegt als volgt.
5.1
Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend toezichtrapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het toezichtrapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd (uitspraak van het College van 13 november 2018, ECLI:NL:CBB:2018:605).
5.2
Het College ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het meergenoemde rapport van bevindingen. Verder bestond voor het nemen van monsters geen aanleiding, omdat uit het rapport van bevindingen volgt dat in dit geval van het gebruik van tabaksvervangers geen sprake was. De joints werden immers samengesteld doordat twee sigaretten (een uit een pakje […] , een ander zonder waargenomen merk) werden opengebroken en over de lengte van de joints werden verspreid. Deze hogerberoepsgrond faalt dus.
5.3
Ten aanzien van de stelling van appellante dat het handhavingsbeleid van de NVWA in strijd is met het gelijkheidsbeginsel overweegt het College als volgt. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat de NVWA steekproefsgewijs inspecties uitvoert. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat bepaalde overtredingen bij andere bedrijven (nog) niet geconstateerd zijn door de toezichthouders. Dat in vergelijkbare gevallen van overtredingen van artikel 10, eerste lid, onder e van de Tabaks- en rookwarenwet niet wordt gehandhaafd heeft appellante niet aannemelijk gemaakt. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is daarom evenmin sprake. Deze hogerberoepsgrond slaagt dus evenmin.
6. Het College is - concluderend - met de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat appellante het rookverbod niet heeft gehandhaafd en haar terecht een boete heeft opgelegd wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, onder e van de Tabaks- en rookwarenwet.
7. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig in aanwezigheid van mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen