ECLI:NL:CBB:2021:992

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
20/619
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor waterpomp wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 november 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had op 19 februari 2019 een waterpomp geïnstalleerd in zijn nieuwbouwwoning en diende op 24 januari 2020 een aanvraag in voor subsidie. Deze aanvraag werd echter meer dan vijf maanden na de uiterste indieningsdatum ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 4.5.12 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Het College oordeelde dat de aanvraag om subsidie terecht was afgewezen, omdat de indieningstermijn was overschreden. De Regeling bevat geen hardheidsclausule, waardoor er geen ruimte was voor een belangenafweging door de minister. De appellant had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving en vroeg om een uitzondering, maar het College oordeelde dat dit niet kon leiden tot een andere beslissing. De uitspraak van het College bevestigde dat de minister gehouden was de aanvraag af te wijzen, en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 in de zaak tussen

[appellant] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. van der Voort).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant voor een subsidie op grond van Titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2021. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f van de Regeling ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan het vereiste dat de aanvraag binnen zes maanden na de installatie van het apparaat is ingediend. Appellant heeft de subsidieaanvraag op 24 januari 2020 ingediend, terwijl de warmtepomp op 19 februari 2019 is geïnstalleerd. Appellant had dus tot 19 augustus 2019 de mogelijkheid om de aanvraag in te dienen. De indieningstermijn is dan ook overschreden. Dat appellant niet op de hoogte was van de regelgeving komt voor zijn eigen rekening en risico. Verweerder heeft begrip voor de bijdrage van appellant aan de energietransitie en dat appellant het indienen van de subsidieaanvraag aanvankelijk is vergeten door de drukke werkzaamheden. De Regeling bevat echter geen hardheidsclausule en biedt verweerder daarom geen ruimte voor een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), of de door appellant gewenste coulance.
2. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving en verzoekt daarom om een uitzondering te maken. Hij heeft veel geld en energie geïnvesteerd in het creëren van een energetische woning en de meeste werkzaamheden zelf uitgevoerd. Appellant stelt dat afwijzing van de subsidieaanvraag wegens een beperkte termijnoverschrijding niet rechtvaardig is. Het gaat om duurzaam investeren en dat heeft hij gedaan.
3.1
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies is bepaald dat verweerder subsidies verstrekt voor activiteiten die passen in het beleid inzake energie en duurzaamheid.
3.2
In artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies is bepaald dat de Minister afwijzend beslist op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels.
3.3
In artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling is bepaald dat de Minister afwijzend beslist op een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie voor de productie van duurzame energie bestemd voor de eigen woning, indien de aanvraag later dan zes maanden na het installeren ervan is ingediend.
4. Het College komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Het College staat voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht de afwijzing van de subsidieaanvraag van appellant heeft gehandhaafd wegens te late indiening van de subsidieaanvraag.
4.2
Vast staat dat appellant de in zijn (nieuwbouw-)woning geïnstalleerde waterpomp op 19 februari 2019 heeft geïnstalleerd en dat hij de aanvraag om subsidie voor deze pomp op 24 januari 2020, derhalve meer dan 5 maanden na de uiterste indieningsdatum, als bedoeld in artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling, heeft ingediend.
4.4
Zoals het College eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:143), is in artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling dwingend voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag om subsidie moet worden afgewezen. De Regeling bevat geen hardheidsclausule en biedt verweerder derhalve geen ruimte voor een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. Verweerder was daarom gehouden de aanvraag van appellant af te wijzen.
4.5
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de subsidieaanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. De beroepsgrond faalt.
5.1
Het beroep van appellant is ongegrond.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig in aanwezigheid van mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen