ECLI:NL:CBB:2021:965

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
20/73
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtreding van voorschriften inzake de opslag van dierlijke bijproducten

Op 2 november 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een BV tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De BV had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 december 2019 een eerder besluit van de minister had bekrachtigd. Dit besluit betrof een bestuurlijke boete van € 2.500,- die was opgelegd wegens overtreding van artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011, in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009. De overtreding was vastgesteld door een toezichthouder van de NVWA, die op 18 december 2017 constateerde dat dierlijke bijproducten in een net boven een laaddok hingen, wat in strijd was met de vereisten voor de opslag van dergelijke producten. De BV betwistte de overtreding en voerde aan dat er geen reëel risico op versleping van de producten was, maar het College oordeelde dat de BV niet had voldaan aan de opslagvereisten en dat de minister terecht de boete had opgelegd. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen, gezien de gevaren voor de volksgezondheid en de diergezondheid die voortvloeien uit de overtreding.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/73

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2021 op het hoger beroep van:

[naam BV] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2019, kenmerk ROT 18/6224 en ROT 18/6225, in het geding tussen
appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 9 december 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:9540, de aangevallen uitspraak, niet gepubliceerd ten tijde van het doen van deze uitspraak).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2021. Appellante is – met kennisgeving – niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van de minister is ook verschenen [naam] , toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Grondslag van het geschil

1.1
Op 18 december 2017 heeft een toezichthouder van de NVWA het bedrijf van appellante bezocht en een overtreding geconstateerd op haar bedrijf. De toezichthouder heeft zijn bevindingen neergelegd in een – op ambtsbelofte – opgemaakt rapport van bevindingen (het rapport), daterend van 30 januari 2018. In dit rapport staat – voor zover in dit hoger beroep van belang – het volgende vermeld:
“Ik bevond mij in de renderingsruimte voor dierlijke bijproducten van bovengenoemd slachthuis. Hier bevindt zich een dok waar dierlijke bijproducten in vrachtwagens worden geladen, onder andere categorie 3 materiaal wat vanuit een leiding direct in een container wordt gelost (de aanduiding van het merk op deze leiding bevestigt dat het materiaal uit deze leiding categorie 3 materiaal betreft). Deze dok bevindt zich in de buitenlucht en de vrachtwagens worden ook geladen in de buitenlucht. Boven de laad dok hangt een net, wat functioneert als barricade voor vogels.
Bij een eerdere inspectie van dit net op vrijdag 15 december 2017 is door een collega geconstateerd dat er veel dierlijk bijproductmateriaal in het net hing. Het ging hier onder andere om darmen en spiermaag. Al dit materiaal hing derhalve in de buitenlucht. De collega heeft dit aangegeven bij het bedrijf en het bedrijf heeft toen toegezegd de omissie direct te zullen verhelpen.
Op maandag 18 december heb ik het vogelnet nogmaals gecontroleerd en heb ik vastgesteld dat het dierlijk bijproductenmateriaal nog steeds in het vogelnet hing. De betreffende dierlijke bijproducten hingen derhalve geheel open aan de buitenlucht op het terrein van bovengenoemd bedrijf. Hierdoor werd versleping van dierlijke bijproducten niet voorkomen.
Ik zag dat geen gebruik gemaakt werd van afgesloten of afgedekte en lekvrije recipiënten voor de opslag van dierlijke bijproducten of afgeleide producten, ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid.”
1.2
In het besluit van 1 juni 2018 (het primaire besluit) heeft de minister – op basis van het rapport en conform zijn voornemen tot het opleggen van een boete – aan appellante een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege overtreding van een bij of krachtens de Wet dieren gesteld voorschrift. Volgens de minister heeft appellante er niet op toegezien dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten voldeden aan de eisen inzake verzameling. Er werd geen gebruik gemaakt van afgesloten of afgedekte en lekvrije recipiënten voor de opslag. Hierdoor heeft appellante in strijd gehandeld met artikel 17, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (Verordening 142/2011) en het eerste punt van Afdeling I, van Hoofdstuk I, van Bijlage VIII, van die verordening.
1.3
In het besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit), waartegen het beroep met procedurenummer 18/6225 bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd. Daarbij heeft de minister de boetegrondslag aangepast. Volgens de minister zag appellante er niet op toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten voldeden aan de eisen inzake verzameling. Er werd geen gebruik gemaakt van afgesloten of afgedekte en lekvrije recipiënten voor de opslag waardoor versleping niet werd voorkomen. Volgens de minister levert dit strijd op met artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011, gelezen in samenhang met het eerste punt van Afdeling I, van Hoofdstuk I, van Bijlage VIII, van die verordening juncto artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (Verordening 1069/2009).

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Kort gezegd blijkt volgens de rechtbank uit het rapport dat de toezichthouder van de NVWA op het terrein van appellante heeft waargenomen dat in een net boven het laaddok in de buitenlucht dierlijke bijproducten hingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante er hierdoor niet op toegezien dat dierlijke bijproducten voldeden aan de eisen inzake verzameling, omdat er geen gebruik werd gemaakt van afgesloten of afgedekte (en) lekvrije recipiënten voor de opslag. Ook werd versleping (hierdoor) niet voorkomen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat in voldoende mate vaststaat dat appellante de overtreding kan worden verweten en dat geen bijzondere omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan de minister het standaard boetebedrag van € 2.500,- had moeten matigen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. Het College gaat voor de beoordeling van deze zaak uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.1
Appellante voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het (onbedoeld) in het net raken van categorie 3 materiaal een overtreding oplevert van artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 en het eerste punt van Afdeling I, van Hoofdstuk I, van Bijlage VIII, van die verordening. Volgens appellante zat er in de leiding die van de ondergrondse silo met categorie 3 materiaal naar de vrachtwagen liep, waarschijnlijk een verstopping, die bij het legen van de silo met grote druk eruit is geblazen. Hierdoor is het materiaal vermoedelijk niet in de vrachtwagen, maar in het net beland. Appellante stelt dat dit niet maakt dat zij bij de opslag van categorie 3 materiaal geen gebruik heeft gemaakt van een afgesloten en lekvrije recipiënt. Zij meent dat haar hooguit kan worden verweten dat zij de opslag niet zo spoedig mogelijk heeft uitgevoerd. Appellante betoogt verder dat niet is uitgesloten dat zij een overtreding van artikel 21 van Verordening 1069/2009 heeft begaan, maar dat een overtreding van dit voorschrift niet aan het boetebesluit ten grondslag is gelegd.
4.2
De minister sluit zich aan bij rechtsoverwegingen 3.1 en 4.1 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een verwijtbare overtreding van de hierboven genoemde Europese voorschriften.
4.3
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante een overtreding heeft begaan van artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 en het eerste punt van Afdeling I, van Hoofdstuk I, van Bijlage VIII, van die verordening, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009, omdat er – al dan niet onbedoeld – categorie 3 materiaal (dierlijke bijproducten en afgeleide producten) in het net boven het laaddok hing.
4.4.1
Met de rechtbank is het College van oordeel dat uit het rapport blijkt dat de toezichthouder van de NVWA op het bedrijfsterrein van appellante heeft waargenomen dat in het net boven het laaddok (in de buitenlucht) dierlijke bijproducten hingen, te weten categorie 3 materiaal. Appellante betwist dit ook niet. Daarnaast is het College met de rechtbank van oordeel dat dit feitencomplex maakt dat appellante een overtreding heeft begaan van artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 en het eerste punt van Afdeling I, van Hoofdstuk I, van Bijlage VIII, van die verordening. Het staat namelijk vast dat appellante dierlijke bijproducten heeft doen ontstaan in de zin van artikel 4, eerste lid, van Verordening 1069/2009. Uit artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 en het toepasselijke punt uit Bijlage VIII volgt dat dergelijke dierlijke bijproducten in het beginpunt van de productieketen in afgedekte en lekvrije recipiënten of voertuigen hadden moeten worden verzameld. Dat betekent ook dat zij niet in het net boven het laaddok hadden mogen hangen, ongeacht hoe zij daar terecht zijn gekomen.
4.4.2
Nu vaststaat dat appellante artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 heeft overtreden, moet worden geconcludeerd dat zij ook artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009 heeft overtreden, aangezien artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 een concrete uitwerking is van artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009. Verordening 142/2011 regelt immers de concrete uitvoering van de voorschriften en doelstellingen van Verordening 1069/2009. Artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009 bepaalt dat exploitanten dierlijke bijproducten onverwijld onder voorwaarden ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid verzamelen, identificeren en vervoeren.
4.4.3
Het betoog van appellante dat de minister artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009 niet aan zijn boetebesluit ten grondslag heeft gelegd, kan het College niet volgen. Bij het bestreden besluit heeft de minister, conform de ruimte die hij daartoe heeft in de bezwaarfase, de overtreding van artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009 immers gemotiveerd toegevoegd aan de boetegrondslag.
4.4.4
Het voorgaande betekent dat de besproken hogerberoepsgronden van appellante niet slagen. De minister was bevoegd aan appellante een boete op te leggen voor de geconstateerde overtreding van artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 en het eerste punt van Afdeling I, van Hoofdstuk I, van Bijlage VIII, van die verordening, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009.
5.1
Appellante voert verder aan dat er geen reëel risico op versleping heeft bestaan. Versleping door de mens ligt volgens appellante niet voor de hand, omdat het bedrijf tussen de controle op 15 december 2017 en de controle op 18 december 2017 gesloten was en het net op een hoogte van minimaal 7 meter hing dan wel op een hoogte dat (ongewild) menselijk contact met het net was uitgesloten. Dat er bij het verwijderen van het net door haar personeel een gevaar voor versleping heeft bestaan, acht appellante niet waarschijnlijk. Bovendien stelt appellante dat het volgens de minister erom gaat dat zij het net eerder had moeten weghalen en schoonmaken, zodat hierin geen extra gevaar voor versleping ligt besloten. Versleping van categorie 3 materiaal uit het net door vogels is volgens appellante niet vastgesteld dan wel gezien. Een versleping door vliegen, zoals de minister ter zitting bij de rechtbank heeft betoogt, is ook niet mogelijk, omdat er ten tijde van het incident geen vliegen waren vanwege de kou, aldus appellante.
5.2
De minister stelt zich op het standpunt dat het niet relevant is of versleping door de mens of vliegen al dan niet voor de hand ligt. Door de enkele aanwezigheid van dierlijke bijproducten in het net in de buitenlucht is versleping niet voorkomen. Het categorie 3 materiaal kon gemakkelijk worden verspreid door met name vogels. Verder sluit de minister zich aan bij rechtsoverweging 3.1 van de aangevallen uitspraak.
5.3
Naar het oordeel van het College hoeft de vraag of appellante (het risico op) versleping van de dierlijke bijproducten niet heeft voorkomen, niet te worden beantwoord. Het College begrijpt dat de vraag of sprake is van (een risico op) versleping van belang is in het kader van een eventuele bedreiging voor de dier- en volksgezondheid. Het College leidt uit artikel 1 van Verordening 1069/2009 echter af dat de artikelen 21, eerste lid, van deze verordening, en zoals zojuist is overwogen daarmee ook artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011, zijn geschreven ter bescherming van de dier- en volksgezondheid. Daarmee is gegeven dat de dier- en volksgezondheid door de overtreding van appellante in gevaar is geweest doordat de dierlijke bijproducten niet volgens de regels zijn verzameld en opgeslagen. Of dan ook sprake was van (een risico op) versleping, is niet meer relevant. Deze hogerberoepsgrond van appellante slaagt niet.
6.1
Ten aanzien van het door de minister gehanteerde handhavingsbeleid stelt appellante zich op het standpunt dat in dit beleid ten onrechte geen begrip wordt getoond voor het feit dat er in het bedrijfsproces incidenteel fouten worden gemaakt en, anders dan ten aanzien van vangletsel, door de minister geen norm is gesteld voor het ondervangen van het maken van fouten.
6.2
Het College begrijpt het standpunt van appellante zo dat zij meent dat de minister aan haar geen boete mocht opleggen, omdat dit onevenredig is. Het College volgt dit standpunt van appellante niet. Zoals hiervoor is geoordeeld, was de minister bevoegd om aan appellante een bestuurlijke boete op te leggen. In de omstandigheden van het geval ziet het College geen aanleiding om te oordelen dat het gebruikmaken van deze bevoegdheid in dit geval in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De nadelige gevolgen van het opleggen van een boete zijn in dit geval niet onevenredig aan het daarmee gediende belang van de bescherming van de dier- en volksgezondheid. Daarbij hecht het College er waarde aan dat appellante haar standpunt dat sprake is van een incidentele fout niet heeft onderbouwd, en dat op het bedrijf van appellante vaker overtredingen zijn geconstateerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 2 juni 2020, ECLI:NL:CBB:2020:368). Dit pleit er niet voor dat sprake zou zijn geweest van een incidentele fout. Deze hogerberoepsgrond van appellante slaagt niet.
7.1
Wat betreft de hoogte van de opgelegde boete voert appellante aan dat, nu het volgens haar niet aannemelijk is dat er een reëel risico op versleping heeft bestaan waardoor de risico’s en gevolgen van de verontreiniging van het net voor de volksgezondheid, diergezondheid, het dierenwelzijn en het milieu gering zijn, de minister de boete had moeten halveren op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (het Besluit). Daarbij moet volgens appellante in acht worden genomen dat het hier gaat om categorie 3 materiaal dat niet is afgekeurd en waarvan op voorhand niet aannemelijk is dat deze andere besmettingen kunnen bevatten dan de bacteriële besmettingen welke ook zijn toegelaten op vers vlees, bestemd voor de menselijke consumptie.
7.2
De minister sluit zich aan bij rechtsoverweging 6.1 van de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake was van een situatie waarbij de risico’s of de gevolgen van deze overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering waren of zelfs ontbraken.
7.3
Artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Bhd bepaalt dat, indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering zijn of ontbreken, het (boete)bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het Bhd, wordt gehalveerd. In hetgeen appellante aanvoert, ziet het College geen reden om de boete te halveren op grond dit artikel. Uit Verordening 1069/2009 en Verordening 142/2011 blijkt dat categorie 3 materiaal om redenen van onder andere de volks- en diergezondheid op een bepaalde manier moet worden verzameld en opgeslagen. Door dergelijk materiaal (enkele dagen) in de buitenlucht te laten hangen, terwijl het bedervingsproces van het materiaal gaande is, bezien in combinatie met het feit dat men het zicht verliest op waar of waarin het materiaal uiteindelijk terecht kan komen, zullen de risico’s of gevaren voor de volks- en diergezondheid eerder groter worden dan gering zijn. Deze hogerberoepsgrond van appellante slaagt niet.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. T. Pavićević en mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Bijlage: van toepassing zijnde wettelijke voorschriften

Verordening 1069/2009
Titel I: Algemene bepalingenHoofdstuk I: Gemeenschappelijke bepalingen
Afdeling I: Onderwerp, toepassingsgebied en definities
Artikel 1: Onderwerp
Deze verordening stelt volksgezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten vast teneinde risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid die aan deze producten verbonden zijn, te voorkomen en tot een minimum te beperken, en met name om de veiligheid van de voedsel- en voederketen te beschermen.
Titel I: Algemene bepalingenHoofdstuk I: Gemeenschappelijke bepalingen
Afdeling II: Verplichtingen
Artikel 4: Beginpunt in de productieketen en verplichtingen
1. Zodra exploitanten dierlijke bijproducten of afgeleide producten die in het toepassingsgebied van deze verordening vallen, doen ontstaan, identificeren zij deze en zorgen zij ervoor dat deze overeenkomstig deze verordening worden verwerkt (beginpunt).
(…)
Titel II: Verplichtingen van exploitanten
Hoofdstuk I: Algemene verplichtingen
Afdeling I: Verzameling, vervoer en traceerbaarheid
Artikel 21: Verzamelen en identificeren van de categorie en vervoer
1. Exploitanten verzamelen, identificeren en vervoeren dierlijke bijproducten onverwijld onder voorwaarden ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid.
(…)
Verordening 142/2011
Hoofdstuk V: Verzameling, vervoer, identificatie en traceerbaarheid
Artikel 17: Eisen inzake handelsdocumenten en gezondheidscertificaten, identificatie, verzameling en vervoer van dierlijke bijproducten en traceerbaarheid
1. Exploitanten zien erop toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten:
a) voldoen aan de eisen inzake verzameling, vervoer en identificatie van bijlage VIII, hoofdstukken I en II;
(…)
Bijlage VIII: Verzameling, vervoer en traceerbaarheid
Hoofdstuk I:Verzameling en vervoerAfdeling I: Voertuigen en recipiënten
1. Vanaf het in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde beginpunt in de productieketen moeten dierlijke bijproducten en afgeleide producten worden verzameld en vervoerd in gesloten nieuwe verpakkingen of afgedekte lekvrije recipiënten of voertuigen.
(…)
Wet dieren
Hoofdstuk 6: Uitvoering EU-rechtshandelingen
Artikel 6.2: Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)
Hoofdstuk 8: Handhaving
Paragraaf 3: Bestuurlijke boete
Artikel 8.7: Bevoegdheid
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8: Hoogte bestuurlijke boete
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
2. De op grond van het eerste lid te bepalen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, begaan door een rechtspersoon of een vennootschap, of, indien dat meer is, 10 procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan het boekjaar waarin de boete wordt opgelegd.
(…)
Regeling dierlijke producten
Hoofdstuk 3: Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten
Paragraaf 1: Algemeen
Artikel 3.3: Verbodsbepalingen EU-verordeningen
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
a. de artikelen 4, eerste en tweede lid, 6, eerste lid, 11, eerste lid, 12, 13 en 14, 21, eerste tot en met derde lid, 22, eerste en tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 24, 25, 26, eerste en tweede lid, 28, 29, eerste tot en met derde lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 35, 36, 41, eerste en tweede lid, onderdelen c en d, 43, eerste tot en met derde lid, 44, derde lid, en 48, eerste, vierde en vijfde lid van verordening (EG) nr. 1069/2009;
b. de artikelen 3, 5, tweede lid, 6, derde tot en met vijfde lid, 8, eerste lid, 9, 10, eerste lid, 11, tweede en derde lid, 12, tweede en derde lid, 13,,15, 17, 19, 20, eerste en tweede lid, 21, eerste lid, 22, eerste lid, 23, 24, 25, eerste en derde lid, 27, tweede en derde lid, 28, tweede en vierde lid en 31 van verordening (EU) nr. 142/2011;
(…)
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Hoofdstuk 2: De bestuurlijke boete
Artikel 2.2: Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b
.categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
2. Indien de hoogte van de krachtens het derde lid aangewezen boetecategorie door het met de overtreding te behalen economische voordeel aanmerkelijk wordt overschreden, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste categorie 5, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
4. In de regeling, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het derde lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.
Artikel 2.3: Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Hoofdstuk 1a0: Bestuurlijke boete
Artikel 1.2: Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
(…) Categorie
Regeling dierlijke producten
(…)
Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a 3
Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b 3