ECLI:NL:CBB:2021:923

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
20/437
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting op rechtstreekse betalingen GLB wegens gebruik glyfosaat

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een geschil tussen VOF [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, VOF [naam 1], heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een randvoorwaardenkorting van 5% is opgelegd op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2019. Deze korting is opgelegd vanwege het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel MATOS EXTRA, dat glyfosaat bevat, op een perceel van de appellante. De minister heeft in zijn besluit gesteld dat de appellante niet heeft voldaan aan de wettelijke gebruiksvoorschriften voor glyfosaat, wat heeft geleid tot de korting op de betalingen.

Het College heeft vastgesteld dat de appellante op 27 februari 2019 glyfosaat heeft toegepast en dat dit heeft geleid tot verkleurings- en afstervingsverschijnselen van de vegetatie in de sloottaluds. De toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft dit bevestigd in een rapport van bevindingen. De appellante heeft geprobeerd de bevindingen van de toezichthouder te betwisten, maar het College oordeelt dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van het rapport te twijfelen.

De hoogte van de opgelegde korting is ook ter discussie gesteld door de appellante. Het College heeft geoordeeld dat de minister terecht de korting heeft verhoogd tot 5%, gezien de ernst van de niet-naleving en de impact op het milieu. De appellante heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om de lengte van het talud waar glyfosaat is toegepast te betwisten. Het College heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/437

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

VOF [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het primaire besluit), voor zover hier van belang, heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 5% op de aan appellante voor het jaar 2019 te verlenen rechtstreekse betalingen.
Bij besluit van 3 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de kant van appellante zijn ook verschenen [naam 2] , vennoot van appellante, en [naam 3] .

Overwegingen

1. Het geschil gaat over de randvoorwaardenkorting die verweerder aan appellante heeft opgelegd wegens het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel MATOS EXTRA dat de werkzame stof glyfosaat bevat.
2. Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt de in bijlage II genoemde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. Bijlage II verwijst onder meer naar artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009). Daarin is bepaald dat een juist gebruik inhoudt dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast, en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 van Verordening 1107/2009 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven. De wettelijke gebruiksvoorschriften van glyfosaat bepalen dat bij toepassing op tijdelijk onbeteeld terrein sloottaluds niet gespoten mogen worden.
3. Het College stelt voorop dat op grond van de hiervoor weergegeven bepalingen de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk is gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
4. Appellante heeft erkend dat zij op 27 februari 2019 een glyfosaathoudend gewasbeschermingsmiddel heeft toegepast op een perceel van haar. Blijkens het rapport dat een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft opgesteld van zijn bevindingen op 3 april 2019 vertoonde de aanwezige vegetatie in de sloottaluds aan de zijde van het perceel van appellante verkleurings- en afstervingsverschijnselen, zoals ook zichtbaar op de foto's bij het rapport van bevindingen, die de toezichthouder deden vermoeden dat ze waren behandeld met glyfosaat. De toezichthouder heeft van deze vegetatie een monster genomen, dat vervolgens is geanalyseerd: in het monster werd glyfosaat aangetroffen. Het College ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van het rapport van bevindingen en meer in het bijzonder de monsterneming te twijfelen. Dat de toezichthouder in het rapport van bevindingen niet heeft gespecificeerd op welke plekken langs de sloottaluds hij monsters heeft genomen, en dat hij in het Relaas van monsterneming als gewicht van het monster abusievelijk 200 mg heeft vermeld in plaats van 200 g, is daartoe onvoldoende. In dat verband is van belang dat genoemde foto's bij het rapport duidelijk verkleurings- en afstervingsverschijnselen van de aanwezige vegetatie in de sloottaluds laten zien en een vennoot van appellante op 3 april 2019 tegenover de toezichthouder zelf heeft verklaard dat hij het gewasbeschermingsmiddel MATOS EXTRA heeft toegepast en dat hij tijdens het spuiten er zo op gefocust was om recht langs de afrastering van het perceel te rijden, dat hij geen aandacht had voor de spuitnevel en dat hij het pas opmerkte toen de vegetatie in het talud aan het doodgaan/afsterven was. Ook de alternatieve verklaring die appellante in beroep heeft gegeven – namelijk dat geen sprake zou zijn van verkleurde vegetatie op de sloottaluds, maar van los maaisel – is in tegenspraak met wat op de foto's te zien is.
5. Hieruit volgt dat sprake is van een nietnaleving van de verplichting om gewasbeschermingsmiddelen juist te gebruiken. Op grond van artikel 91, eerste lid, van Verordening 1306/2013 was verweerder om die reden verplicht appellante een administratieve sanctie op te leggen.
6. Waar appellante zich vervolgens tegen richt, is de hoogte van de korting die aan haar is opgelegd. Wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, wordt een verlaging van in de regel 3% toegepast (artikel 39, eerste lid, eerste alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014)). Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving dat de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot 1% of te verhogen tot 5% van het in de eerste alinea bedoelde totale bedrag dan wel, in de gevallen waarin de bepalingen inzake de betrokken eis of norm speelruimte laten om geen gevolg te geven aan de vastgestelde niet-naleving, of in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 17, vijfde en zesde lid, van Verordening 1305/2013 bijstand wordt verleend, in het geheel geen verlagingen op te leggen (artikel 39, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 640/2014) . De criteria genoemd in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, van Verordening 640/2014 zijn, kort gezegd, herhaling, omvang, ernst en permanent karakter van een niet-naleving.
7. Verweerder heeft aanleiding gezien de korting te verhogen tot 5%. Reden daarvoor is gelegen in de lengte van het talud waarop het glyfosaat is toegepast, te weten ongeveer 550 meter. In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat ook de omvang is meegewogen – de nietnaleving heeft invloed op de omgeving buiten het bedrijf, het milieu en de flora en fauna – en het permanente karakter van de niet-naleving doordat de bespuiting van het talud onomkeerbaar is.
8. Appellante stelt dat verweerder niet duidelijk is met betrekking tot de precieze lengte van het talud waar glyfosaat op is toegepast. Het College begrijpt dat appellante met deze stelling beoogt te bereiken dat de ernst van de niet-naleving als zodanig geringer wordt geoordeeld en dat verweerder om die reden geen aanleiding had mogen zien om de korting te verhogen tot 5%. Wat er ook zij van de argumenten die appellante aanvoert om de door de toezichthouder geschatte lengte te betwisten, vastgesteld moet worden dat de foto's bij het rapport van bevindingen bevestigen dat de verkleuring van de vegetatie langs de sloottaluds zich uitstrekt over een aanzienlijke afstand. Ook als de zijde van het perceel die appellante als E-F heeft aangeduid en waarvan in het rapport van bevindingen geen foto's zijn opgenomen, niet wordt meegeteld, komt de totale lengte nog uit op ongeveer 450 meter. Verweerder heeft in die aanzienlijke lengte aanleiding mogen zien om vanwege de ernst van de niet-naleving de korting op 5% vast te stellen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. T. Pavićević en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.