In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een geschil tussen VOF [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, VOF [naam 1], heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een randvoorwaardenkorting van 5% is opgelegd op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2019. Deze korting is opgelegd vanwege het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel MATOS EXTRA, dat glyfosaat bevat, op een perceel van de appellante. De minister heeft in zijn besluit gesteld dat de appellante niet heeft voldaan aan de wettelijke gebruiksvoorschriften voor glyfosaat, wat heeft geleid tot de korting op de betalingen.
Het College heeft vastgesteld dat de appellante op 27 februari 2019 glyfosaat heeft toegepast en dat dit heeft geleid tot verkleurings- en afstervingsverschijnselen van de vegetatie in de sloottaluds. De toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft dit bevestigd in een rapport van bevindingen. De appellante heeft geprobeerd de bevindingen van de toezichthouder te betwisten, maar het College oordeelt dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van het rapport te twijfelen.
De hoogte van de opgelegde korting is ook ter discussie gesteld door de appellante. Het College heeft geoordeeld dat de minister terecht de korting heeft verhoogd tot 5%, gezien de ernst van de niet-naleving en de impact op het milieu. De appellante heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om de lengte van het talud waar glyfosaat is toegepast te betwisten. Het College heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.